Dragers van de naam Gijsen in de 17de 18e 19e 20e en de 21e eeuw binnen de stad Utrecht

 

In 1630 huwt Stijntgen Gijsen met Frederik Jacobszoon Vlugge.

 

De vroegste geschiedenis van de Gijsen,s

Zij woont in Utrecht buiten de Waardpoort. Hij is afkomstig van Amsterdam en als godsdienst wordt opgegeven gereformeerd. Lambert Gijsen huwt op 19 mei 1639 met Willemijntje Peeters, wonend buiten de Tollesteegh(poort). Hij is soldaat onder de Heere van Beeverweerd, woont in Jutphaas en is gereformeerd. Pieter Gijsen huwt op 19 augustus 1640 in de Jacobiekerk met Neeltjen Jans, wonend in Loenen. Toestemming aldaar is verkregen door de Loenense predikant ds. Jean Ambrosius. Albertje van Gijsen, weduwe van Willem Franse, huwt op 28 januari 1680 in de Domkerk met Jan Symonse, soldaat onder Vorst Maurits. Op 19 november 1684 huwt Ulrich Gijsen met Dirkjen Claaszen, wonend in de Stroosteeg. Hij is soldaat onder kapitein Groulard en consent(?) onder vendrig Popping. Er wordt in de Domkerk getrouwd en getuige is Neeltje Claas, eveneens wonend in de Stroosteeg, waarschijnlijk is zij een zuster van de bruid. Dragers van de naam Gijsen in de 18de eeuw in de stad Utrecht.. 

Loosdrecht. De vroegste geschiedenis van de Gijsen,s speelde zich voor zover nu bekend af in het dorp Nieuw Loosdrecht, vooral daar, maar ook in Oud Loosdrecht vinden we in de achttiende en negentiende eeuw veel lieden met de naam Gijzen of Geijssen, die uiteindelijk uitmondde in de naam Gijsen, toen in 1811 de Burgerlijke Stand een feit werd en de ambtenaren de namen gingen registreren.

Veel van die lieden leefden van de turf, als turfsteker, met de hand, of als turftrekker, met de boot of bok, zoals die werd genoemd. Met die bok werd de afgegraven turf naar Amsterdam vervoerd, naar de turfmarkt.

Vroeger heette de Nieuwe Loosdrecht ook wel de Zijpe, lezen we in het aardrijkskundig woordenboek Van der AA uit 1848. Te voet deed men er twee en een half uur over als men van Utrecht in Noorwes­telijke richting vertrok, en het lag op een uur gaans van Loenen.

De twee gemeenten Oude en Nieuwe Loosdrecht lagen op een afstand van elkaar, gemeten vanaf de kerktorens 'aan eenen met boomen beplante weg, welke in een halve cirkel loopt en 3/4 uur lang is'.

Het boek van der AA meldt verder dat Nieuw Loosdrecht armer maar aangenamer was dan Oud Loosdrecht, dat men er fraaie uitzichten had op 't Gooi en dat er in de kom van het dorp zeven huizen stonden (1848). De zeventig inwoners vonden hun bestaan in de melkerij, de hooiteelt, de bouwerij en de veenderij.

Rond 1700 waren er in de Nieuwe Loosdrecht ook enige lakenweve­rijen waar men de kost kon verdienen, maar in 1848 waren zij bijna alle teniet gedaan 'hetgeen niet weinig heeft bijgedragen tot het verval van de Nieuwe Loosdrecht'.

In 1848 telde de Nieuwe Loosdrecht zo'n 770 inwoners, waarvan 310 lidmaten. Vrijwel allen waren van de Nederlands hervormde gods­dienst.

"De kerk was voor de reformatie slechts ene kapel, die de kapelle van de Zijpe werd genoemd. Men wil dat deze kerkomtrent het jaar 1400 gesticht zij. Het is een net gebouw, voorzien van eenen hoogen zwaren vierkanten toren, met een goede spits, die van vrij verre gezien kan worden. Inwendig is deze kerknet en fraai, maar er is geen orgel in".

"Rondom de kerk is een kerkhof, dat niets ongemeens heeft dan tegen een der muren van de kerk een vierkante marmeren graftombe; hebbende echter geenander sieraad dan dat op het voorstuk is uitgehouwen een gehelmd man, in boersche of Oud-Hollandsche burger­kleding, hebbende eenen ijzeren stormhoed op; aan zijne linker arm heeft hij een schild en in dezelfde hand een zwaard; in de rechterhand heeft hij een soort van hamer aan eenen langen stok, die op zijne schouder ligt".

"Onder dit dorp stond weleer het aanzienlijke slot Sijpestein, toebehoord hebbende aan het adellijke geslacht van dien naam, waarvan het terrein nog aangewezen wordt door eene daar ter plaatse gebouwde boerenwoning".

Het dorp Oude Loosdrecht was iets groter dan Nieuwe Loosdrecht. In de kom van het dorpstonden elf huizen en er waren zo'n 85 inwoners. Verreweg de meesten vonden hun bestaan in de turfbagge­rij. Ook de scheepsbouwerij was als gevolg daarvan een middel van bestaan. De uitgeveende plassenhadden tot gevolg dat de visserij ook niet onbelangrijk was.

Aan het leegeind van het dorp (daar waar geen huizen meer ston­den, maar slecht weilanden lagen), leefden de mensen van de landbouw, het rietgewas en de melkerij. In de kom van het dorp, achter de predikantswoning, stond de porceleinfabriek van dominee Joannes de Mol (1774-1782).

"De kerk van Oude Loosdrecht, welke voor de reformatie van beide Loosdrechten was, was een klein gebouw. De kerktoren die aan het eene einde der kerk eenige voeten hoog vierkant uit het dak rees was in den jare 1783 veel vernieuwd. Op dat vierkant stond eene spits die met leien gedekt was. In 1845 werd de oude kerk door een nieuwe vervangen".

"Het regthuis dezer gemeente (oud en nieuw), staande op de kerkelijke scheiding tussen beide gemeenten is zeer doelmatig ingericht. Het is daarin onderscheiden van de zogenaamde regthui­zen op vele Nederlandsche dorpen dat het niet tevens een herberg is. Het staat aan de zuidwestzijde van den weg ten noord-oosten van den Staart. Deze laatste stort zich in de Drecht welke tussen beide Loosdrechten loopt".

(Het regthuis werd in 1879 afgebroken en stond op de plaats van het huidige gemeentehuis; zie foto elders).

"Bij den inmarsch der Pruisen in 1787 hebben de Loosdrechters hun een maand lang in moeten kwartieren; en daar deze lieden naar geene staatkundige gevoelens vroegen hebben zij, hoewel de inwoners algemeen bekend stonden als zeer het stadhouderlijke huis toegedaan, er ook onderscheidene plunderingenaangwerigt. Vooral heeft de plaats van de ambagtsvrouwe in de Nieuwe Loos­drecht door hunne moedwil veel moeten lijden".

Aan het hoofd van de Loosdrechten stond een baljuw. De Loosdrech­ten vormden een baljuwschap, samen met Mijnden, Teccop, Breukel­erveen en Loenen. Voor 1800 vielen ze onder de provincie Holland, daarna onder Utrecht. (Dit laatste is interessant in verband met de verbanning van Hendrik Evertsz Gijzen. Mocht hij na 1800 weer gewoon in Nieuw Loosdrecht komen, ondanks zijn verbanning uit Holland en West-Friesland? Of waren

Aan het hoofd van de Loosdrechten stond een baljuw. De Loosdrech­ten vormden een baljuwschap, samen met Mijnden, Teccop, Breukel­erveen en Loenen. Voor 1800 vielen ze onder de provincie Holland, daarna onder Utrecht. (Dit laatste is interessant in verband met de verbanning van Hendrik Evertsz Gijzen. Mocht hij na 1800 weer gewoon in Nieuw Loosdrecht komen, ondanks zijn verbanning uit Holland en West-Friesland? Of waren daar regels voor.?

 

Sijmonse, Jan. Zie Gijssen, Albertje van

 

Sijpestein, Marretje Teunisd van, Gehuwd met Hendrik Gerritsz Gijzen in 1739. Zij sterft 15 sept 1749. Naam ontleend aan slot Sijpestein dat gebouwd is op de grond waarop ooit een hoeve met dezelfde naam stond, die weer genoemd was naar een slot dat er ooit gestaan zou hebben.

 

Sijpestein, Cornelius Ascanius van, kocht in 1664 Sijpestein. Verwantschap met Sijpesteins van voor 1664 is nooit aangetoond.

"Schuin tegenover de kerk lag een boerenbedrijf dat vanouds bekend stond onder de naam Sijpestein".

De familie Sijpestein die voor 1884 nog nooit in Nieuw Loosdrecht was geweest meende (!) dat op die plek ooit het slot Sijpestein had gestaan. (Bron: uitgave Nederlandse Kastelenstichting Sij­pestein, ANWB).

Sijpestein, Gerrit. Door Hendrik Evertsz Gijzen aangewezen als de echte dader van het stelen van het lood van Jurriaan Wieman. Wonend in de Duvelshoek in Amsterdam. Desondanks krijgt Hendrik de schuld volledig in de schoenen geschoven.

Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 930: Gerrit Sijpestein en Jan Smal­lenburgh beyden wonend te Nieuw Loosdrecht. Boetstraffelijke zaak 15 jan 1768 - handgemeen in de herberg (!) van Gerr. Sijpestein. Beyden veroor­deeld tot een boete van 6 Caroly guldens.

Sijs, Willem van de, doet aangifte van diefstal van kleding, oa een gestreepte onderbroek. Hij achtervolgt twee vrouwen die het gedaan zouden kunnen hebben, maar op hun aanraden loopt hij verder. Tegen de tijd dat hij terugkeert zijn ze weg. Heel verhaal, erg leuk. Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 927.

 

UITSPRAAK KERKERAAD OVER AALTJE GIJZEN 7 mrt 1820

 

De vergadering met het gebed geopend zijnde, is door den Kerke­raad het navolgende besluit:

Alzoo aangaande Aaltje Gijzen, lid dezer gemeente zints geruimen tijd, de allerongunstigste berigten in omloop waren gekoomen, alsof zij door oneerbaar gedrag, openlijke ergernis aan de gemeente had gegeven.

Alzoo de Kerkeraad het van zijnen pligt geoordeeld heeft haar ter verantwoording op te roepen, ten einde haar gelegenheid te gevenzich te verdedigen en daardoor alle blaam van zich te weeren.

Alzoo genoemde Aaltje Gijzen, tot drie malen toe zoodanige uit­noodiging heeft ontvangen, zonder aan dezelve te beantwoorden, maar zelfs verzeekerende zulks volstrekt niet te zullen doen, en daarmede verbindende zeer ongepaste en beledigende uitdrukkingen.

Alzoo de Kerkeraad eenpariglijk dit gedrag beschouwd heeft als strijdig met de verbintenis welke ieder lid bij het doen zijner belijdenis aangaat, zoo is het dat hiermede Aaltje Gijzen ver­klaard wordt als gesteld onder zoodanige censure, welke aan haar volstrekt verbiedt de viering van het H. Avondmaal, en haar plaatst onder het aller naarenst toezigt van den Kerkeraad tot dat zij hare boetvaardigheid en verbetering zal hebben betoond.

De Kerkeraad heeft gewild dat van dit vonnis zal worden melding gemaakt opentlijk van den preekstoel op aanstaanden zondag 12 maart 1820.

De Kerkeraad behoudt aan zich het regt om in geval de openbare geregte ten aanzien van het gedrag van Aaltje Gijzen mogte blijken gegrond te zijn geweest, haar omtrend deze nu nog niet bekende of beleden misdaad, zoodanig te behandelen als nodig en nuttig zal worden geoordeelt.

De Kerkeraad endelijk heeft gewild dat van het bovenstaande aan Aaltje Gijzen schriftelijk zal kennis gegeven worden.

De vergadering is met dankzegging geëindigd. Actum Nieuw Loos­drecht 7 maart 1820 J. Steenmeyer.


UITSPRAAK KERKERAAD OVER AALTJE GIJZEN 12 nov 1820

Voor den Kerkeraad verschenen Aaltje Gijzen met verzoek dat van haar mogt gegeven worden vergiffenis van haar betoond wangedrag en terugschenking van het vonnis 't welk over haar op den zeven­den maart was uitgesproken.

De Kerkeraad, vertrouwende dat dit verzoek gegrond is op een waarachtig berouw, heeft gemeend haar zulks zonder eenige terug­houding te kunnen en te moeten toestaan.

En heeft de Kerkeraad geoordeelt hiervan aan de gemeente opent­lijk van den preekstoel melding te maken (aanst. zondag)

 

CENSUUR VAN AALTJE GIJZEN ALS PUBLIEK CATECHISANT 25 apr 1835

 

Bij deze gelegenheid vond zich de Kerkeraad in de zeer onaangena­me en treurige verpligting te moeten spreken over Aaltje Gijzen, vroeger weduwe van Jacob Pos, thans gehuwd met Wijnand van Barneveld, met wien zij de 12e dezer genoemde maand haar huwelijk kerkelijk heeft laten inzegenen, in deze gemeente in betrekking staande als openbare catechisant, daar dezelve reeds den 23ste dezer zelfde maand moeder was geworden.

 

De Kerkeraad ofschoon met droefheid over zulk een oneerbaar gedrag, aangedaan, gevoelde tevens zijne verpligting om zich aan deze zaak met allen ernst te laten gelegen liggen en op haar te doen, welk hetgeen ieder lid zich in geval van zich te misgaan zich waardig maakt.

 

In aanmerking nemende hare publieke betrekking in de Gemeente en de verzwarende omstandigheden die hierbij zo sterk spraken; heeft de Kerkeraad het van zijnen pligt geacht genoemde Aaltje Gijzen finaal van hare betrekking als catechisant te censureren, en haar daarvan door den volgenden brief schriftelijk kennis te geven:

 

"De Kerkeraad der Herv. Gem. te Nieuwe Loosdrecht met leedwezen en verontwaardiging vernomen hebbende het onzedelijke gedrag van Aaltje Gijzen, en haar, met God en zijne dienst spottend bedrijf, door in haren zwangeren toestand voor haar huwelijk, nog in het openbaar te catechiseren, en dat reeds ontheiligd huwelijk nog schijnheiliglijk godsdienstig te laten inzegenen, heeft na rijp overleg geene vrijheid gevonden genoemde Aaltje Gijzen als catechisant verder toe te laten, op dat dit gedeelte van onze godsdienst niet gelasterd worden, daarenboven gelet hebbende op het gene dato 7 maart 1820 met deze Aaltje Gijzen is voorgeval­len, zoo is het dat de Kerkeraad voornoemd zich verpligt en genoodzaakt vind U Aaltje Gijzen bij deze aan te schrijven, dat wij U bij voorraad dat vereeren voorrecht als openbaar catechi­sant finaal en voor altijd ontzeggen terwijl wij nader over uw schandelijke gedrag zullen delibereren, en overeenkomstig de wetten op kerkelijke tucht vastgesteld zullen handelen. Nieuw Loosdrecht 25 april 1835, de kerkeraad voornoemd en uit deszelfs naam, getekent door den praeses.

 

Ik besef dat aanvullingen noodzakelijk zullen blijven, maar tegelijkertijd kwam ik er in de loop van het onderzoek achter dat er velen geïnteresseerd zijn in de levensloop van de familie Gijsen.

Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar medewerkers van de Universiteitsbibliotheek, het Rijksarchief te Utrecht, het Gemeentelijk Archief Utrecht, maar ook naar al diegenen die behulpzaam zijn geweest vanuit alle andere geraadpleegde archieven en bibliotheken.

Waarom begin je met een onderzoek naar het verleden van je familie, of naar de herkomst van je familienaam? Misschien is het een tik, en wordt het een ordinaire obsessie. Doorlopend heb je het gevoel dat je iets bijzonders zult gaan ontdekken en dat wanneer je iets niet nazoekt er iets wezenlijks aan je voorbij zal gaan. In eerste instantie heb je het natuurlijk ‘van horen zeggen’. Wanneer er op verjaardagen door familie over werd gepraat zat ik met rode oren mee te luisteren. Er werd immers altijd wel geopperd dat er met onze naam iets was, anders schreef je het toch niet met e-ij-dubbel-es. Waarom zou onze naam op deze eigenaardige manier zijn gespeld? Wanneer de naam verkeerd werd gespeld reageerden we verontwaardigd. En wanneer iemand met dezelfde naam rondliep, maar die dan simpeler werd gespeld, dan haalden we enigszins arrogant de schouders op, deze figuur verdiende medelijden, of argwaan.




Hoe, en door wie de stamhouderlijn zal worden voortgezet is toekomst, gelukkig kunnen wij deze niet voorspellen.


Cornelis kees Gijsen
Ingrid van Dam


Met medewerking van, en dank aan Willem Geijssen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb