'

                        Willem Geijssen

                         

                        GIJZEN EN DE LOOSDRECHT                      

                         

               Voorwoord

 

Medio 1980 ben ik daadwerkelijk begonnen met het onderzoek naar de herkomst van de naam en het verleden van de familie Gijsen Gijzen Geijssen. Al jaren liep ik met het plan rond, maar tegen het werk opziend en niet wetend hoe ik het zou aanpakken stelde ik het steeds maar weer uit. Tot natuurlijk het moment aanbrak dat er niets meer viel uit te stellen, dan zou er immers gewoon niets meer van komen. Via mijn werk op de Utrechtse Universiteitsbibliotheek kwam ik in contact met mensen die zich met genealogisch onderzoek bezighielden en in het magazijn bevond zich een belangrijk deel van de benodigde literatuur.

Hoe dieper ik erin dook, hoe meer ik besefte dat het niet iets vrijblijvends is, zo’n onderzoek, het laat je niet meer los. Hoe meer bronnen je tegenkomt, hoe nieuwsgieriger je wordt en steeds duidelijker wordt het besef: hier kom ik nooit mee klaar.

 

Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar medewerkers van de Universiteitsbibliotheek, het Rijksarchief te Utrecht, het  Gemeentelijk Archief Utrecht, het Gemeentelijk Archief Amsterdam, het Gemeentelijk Archief Haarlem en alle anderen die behulpzaam zijn geweest vanuit geraadpleegde archieven en bibliotheken.

 

 

               Terug naar af

 

Waarom begin je met een onderzoek naar het verleden van je familie, of naar de herkomst van je familienaam? Doorlopend heb je het gevoel dat je iets bijzonders zult gaan ontdekken en dat wanneer je iets niet nazoekt er iets wezenlijks aan je voorbij zal gaan. In eerste instantie heb je het natuurlijk ‘van horen zeggen’. Wanneer er op verjaardagen door familie over werd gepraat zat ik met rode oren mee te luisteren. Er werd immers altijd wel geopperd dat er met onze naam iets was, anders schreef je het toch niet met e-ij-dubbel-es. Waarom zou onze naam op deze eigenaardige manier zijn gespeld? Wanneer de naam verkeerd werd gespeld reageerden we verontwaardigd. En wanneer iemand met dezelfde naam rondliep, maar die dan simpeler werd gespeld, dan haalden we enigszins arrogant de schouders op, deze figuur verdiende medelijden, of argwaan.

Midden jaren zestig van de vorige eeuw dook daar opeens die schaatsenrijdster op, Carry Geijssen, en ze won een Olympische medaille. Samen zaten we naar de televisie te kijken en toen mijn grootvader tegen mij zei: “Zij moet familie zijn, ze komt uit Amsterdam, en daar heb ik in mijn jeugd een tijd gewoond”, toen wist ik het zeker: “Opa”, antwoordde ik, “dat zoek ik uit!”

                    

 

                        Gewoon volk

 

De Doop-Trouw-en Begrafenisregisters. Opgetogen gilletjes van dikke dames en tevreden gebrom van grijze heren aan lange tafels wees erop dat het cynisme van de portier niet helemaal mis­plaatst was geweest.

"Weer eentje die hoopt dat ie van adel is", had hij mij toegevoegd, toen ik vertelde dat ik voor familie-onderzoek kwam in het Rijks­archief.

Ik had me geen enkele illusie gemaakt en dat was maar goed ook.

De problemen lagen beduidend simpeler. Gijsen, Gijzen, Gijssen, Ghijsen, wat deed je als ambtenaar met goede bedoelingen als de lieden om wie het ging zelf nauwelijks konden schrijven? Er waren zoveel lieden met de naam Gijzen dat dit voor de ambtenaren van de Burgerlijke Stand de enige manier was geweest om al die verschillende families uit elkaar te houden. Niks bijzonders dus, als je naam met e-ij-ss werd geschreven. In één keer kon je een illusie armer zijn

Ik ontdekte dat meerdere malen lieden van mijn eigen stam via officiële papieren tot Gijzen werden verklaard. Achteraf een reden om je nooit meer druk te maken over de spelling van een achternaam. Bij hoevelen was dat niet gebeurd? Liepen er toch niet een heleboel mensen met de verkeerde achternaam rond? Het ging mij allang niet meer om een schaatsenrijdster met dezelfde achternaam, want hier had ik ze allemaal bij elkaar. Touwslagers, kopergieters, mandenvlechters, smeden, meubelma­kers, een winkelier, een kapper, een koopman in fruit. Een aardige doorsnede van het volk.

Eerst had ik nog gedacht of misschien wel gehoopt dat er wel een dun lijntje naar Jacob Alewijn Gijsen zou lopen, een van de rijkste kooplui van Am­sterdam in de zeventiende eeuw, maar het bleek al snel dat,  toen die in een van zijn zes rijtuigen over de Prinsengracht reed, mijn voorouders een tiental kilometers verder in de modder ploeterden, in de veengebieden rond Loosdrecht. Turftrekkers, turfstekers, dagloners, schippersknechten en hier en daar een koopman in iets onduidelijks.

Rond 1800 bevonden zich drie takken van Gijzens in Utrecht binnen de stadsmuren. Frede­rik Gijzen was in 1709 vanuit Maagdenburg, Duitsland gekomen; Johan Gijzen in 1789 vanuit Luik, België; en

“Gerrit Hendriksz Gijzen in 1802 vanuit de Nieuwe Loosdregt, Holland”.

Het was mij snel duidelijk dat ik die laatste moest heb­ben. Gerrit had in 1790 zijn vier kinderen vooruit gestuurd, om ze enige tijd door de kerk te laten onderhouden, in 1802 volgde hijzelf, met zijn vrouw. Volgens een akte van indemniteit, uitgegeven door de Gemeente Maarssen, bleek dat Gerrit gedurende een aantal jaren niet in staat was geweest om zijn eigen gezin te onderhouden, de reden stond er niet bij, maar die leek duidelijk: niet genoeg brood op de plank. Had hij hetzelfde beroep als zijn va­der? Hendrik Gerritsz zat ook in de handel. En zijn zoon Thomas was koop­man, in fruit. Hij woonde in 1830 "onder de Plompetoren", in de Molen­steeg, in Utrecht.

In het hierna volgende wil ik mij beperken tot het Loosdrechtse deel van het verhaal van de familie, dat zich afspeelt tussen 1700 en 1835.

 

                        De naam

Tussen 1650 en 1660 leven er twee mannen met de naam Gijzen in Nieuw Loosdrecht. De een heet Jan en de ander heet Hendrik en of ze broers zijn is onduidelijk, veel in leeftijd verschillen ze niet. De geboortedata zijn niet nauwkeurig vast te stellen, omdat er een gat in de archieven van De Loosdrechten zit, dat begint in 1648 en eindigt rond 1668, te wijten aan slecht onderhoud van de archieven, zodat deze voor een deel zijn verloren gegaan.

Aan de hand van de geboortedata van de verschillende kinderen is terug te rekenen dat Jan is geboren rond 1660 en Hendrik rond 1650.

Zo zien we dat Jan 9 kinderen heeft gekregen bij vier vrouwen:

Met Anne Jens kreeg hij Annetie op 11 juni 1679, met Aafje Evertsz kreeg hij Gerrit op 1 januari  1683. Daarna krijgt hij vijf kinderen bij Marretje Willems, te weten: Willem op 11 juni 1684, Gerrit op 30 augustus 1685, Gijsbert op 27 april 1687, Claasjan op 6 februari 1689 en Gristina op 30 juli 1690. Daarna krijgt hij twee kinderen met Aaltje Hendricks en dat zijn dan Arritje op 3 juli 1695 en Hendrick op 27 januari 1697. Als getuigen traden op:  Bij Gijsbert: Marretje Jacobs, bij Claasjan: Claasje Willems, waarschijnlijk een zuster van de moeder, die dat ook was bij Gristina. Het lijkt veel achter elkaar, maar we moeten niet vergeten dat het barre tijden waren en de kans op ziekte en dood loerde voortdurend.

Hendrik Gijzen moet op dezelfde manier rekenend zijn geboren tussen 1655 en 1660, als je er vanuit gaat dat men in die tijd vroeg trouwde, zo rond het 20e levensjaar. Hendrik kreeg 5 kinderen bij Marretje Melis (soms te lezen als Hallis) en dat waren Melis op 1 augustus 1677, Neeltje op 15 oktober 1679, Ary op 26 oktober 1681, nog een Ary op 3 september 1684 en Jan op 12 januari 1687. Ongetwijfeld zal de eerste zoon met de naam Ary zijn overleden en dan was het lange tijd en ook nu nog wel gebruikelijk om de volgende eerstgeborene dezelfde naam te geven.

Waarschijnlijk zijn er daarvoor nog drie kinderen geboren, maar de geboortedata daarvan zijn niet te achterhalen in verband met het genoemde gat in de archieven. Dat zijn dan Dirk, Gerrit en Pieter, van wie we wel kinderen hebben kunnen vinden. Dankzij het feit dat men trouw in de leer der Nederlands Hervormde kerk was zijn we toch nog ver in de tijd terug kunnen komen, een Burgerlijke Stand bestond immers nog niet, die ontstond pas in 1811, zodat ook pas na die tijd de spelling van de achternamen konsekwenter begint te worden.

 

Uit de doopregisters:

Gijssen, Gerrit Jansz  geb. 1 jan 1683 te Nieuwe Loosdrecht

Jan Gijssen een kint laten dopen genaamd Gerrit.

De moeder Aafje Everts

 

Gijssen, Gerrit Jansz  geb. 30 aug 1685 te Nieuwe Loosdrecht

Jan Gijssen een kint laten dopen en is genaamd Gerrit

De moeder Marretje Willems

 

Gijssen, Claasjan  geb. 6 febr 1689 te Nieuw Loosdrecht

Jan Gijssen een kint laten dopen en is genaamt Claasjan

De moeder Marretje Willems

 

Gijssen, Arij  geb. te Nieuw Loosdrecht op 26 oct 1681

Hendrick Gijssens kint ten doop geprofonteerd en is genaamd Arij

De moeder Marretje Melis

 

Gijzen, Jan Hendricksz  Nieuwe Loosdrecht 12 jan 1687

Hendrick Gijzen een kint laten dopen en is genaamt Jan

                             De moeder: Marretje Melis

 

Gijsen, Aaltje  geb. te Nieuw Loosdrecht op 12 dec 1698

Hendrick Dircksz Gijsen een kint en is genaamt Aaltje

De moeder Gooltje Aarts

 

Gijssen, Arritje  geb. te Nieuw Loosdrecht op 3 juli 1695

Van Gijssen een kint laten dopen en is genaamt Arritje.

De moeder Gooltje Aarts.

 

               Gijsen, Dirk  geb. 3 juli 1700 te Nieuwe Loosdrecht

De vader Hendrik Dirksz

                                  De moeder Gooltje Aarts

Dirk overlijdt 5 aug 1748

(classis p.o. begr. 31.

  1"      10"  V  3.50.)

 

Hendrik Dirksz  is geboren vóór 1680 en  gehuwd met Gooltje Aarts. Zij krijgen drie kinderen: Aaltje  12 dec 1698, Dirk  3 juli 1700 en Hendrik op 1 jan 1706.

 

               Hendrik Hendriksz  Gijzen, geboren 1 jan 1706 te Nieuwe Loosdrecht, zoon van Hendrik Gijzen en Gooltje Aarts. Huwt met Claasje Jansd Helmond. Zij krijgen 3 kinderen: Jan  22 febr 1732, Neeltje 13 juli 1741 en Jacob op 17 jan 1744

                

                

                

                

 

                

               Afstammingsprobleem

De geboortdatum van Gerrit Hendriksz ligt waarschijnlijk tussen 1700 en 1710. Hij huwt:

  1. Geertje Aalbersd Schippers, die overlijdt en hij huwt daarna met Geertje Gijsd Timmer op 9 okt 1739.

Huwelijksacte:

Gerrit Hendriksz Gijzen. Wednr. wijle Geertje Aalbersd Schippers uit de Nieuwe Loosdrecht - en Geertje Gijsd Timmer uit de Nieuwe Loosdrecht

 

Nu hebben we een probleem in de afstamming, want Hendrick Gerritsz  kan een kind zijn van zoon Gerrit van Jan Gijzen en Aafje Evertsz of Marretje Willems. Of hij kan een zoon zijn van zoon Gerrit van Hendrik Gijzen en Marretje Melis. Hierin kan geen vaststaande conclusie worden getrokken. Redenerend kunnen we zeggen dat Hendrik voor de hand ligt, omdat meestal een zoon naar de vader wordt genoemd, maar evenveel pleit voor de eerste optie, want in de huwelijksacte van Gerrit Hendriksz met Geertje Timmer wordt geen kind genoemd, hetgeen toch ook heel gebruikelijk was. .

 

 

 

                        De stamvader

Op de 12e september 1756 wordt Gerrit Hendriksz Gijzen geboren in Nieuw Loosdrecht. Hij is de derde zoon met de naam Gerrit van Hendrik Gijzen en zijn vrouw Marretje Teunisd Sijpestein. De anderen overleden kort na de geboorte, maar hij heeft meer overlevingskansen, al overlijdt zijn moeder in 1763 als hij nog geen zeven is. De vier kinderen Neeltje, Gijsje, Gerrit, en Geertje zijn aanwezig op de 28e juli van dat jaar om de nalatenschap te regelen. Vader Hendrik verplicht zich blijkens een Acte van Uytkoop dat hij: “Hendrik Gerritsz Gijzen zijne gemelde kinderen zal onderhouden in kost dranke en kleedinge tot  hunne mondige jaren, ofte huwelijken staat ende voornoemde kinderen laten leren lezen en schrijven en een eerlijke hanteringe ofte ambagt, ende als dezelve tot dien state zijn gekomen, als dan aan deze der vier kinderen zal uitkeren eene somme van drie gulden zonder meer, waartegen hij Hendrik Gerritsz Gijzen zal blijven in het volle bezits des boedels, mits daarvan uigezonderd belovende zijne kinderen te zullen bevrijden van alle lasten en schulden der boedel, alsmede ook voor alle namaninge”.

 

ACTE VAN UYTKOOP HENDRIK GERRITSZ GIJZEN 28 juli 1763

Op heyden den 28 july 1763 zijn bij den anderen gekomen Hendrik Gerritsz Gijzen, weduwnaar van Marretje Teunisd Sijpestein, wonende in de Nieuwe Loosdrecht ter eenre, en Gerrit de Boer en Teunis Pietersz Backer, als bij deze edele achtbare gerechte aangestelde voogden over de vier onmondige kinderen van genoemde Hendrik Gerritsz Gijzen bij voornoemde zijne overledene echtgeno­te verwekt, genaamd Neeltjen, Gijsjen, Gerrit en Geertjen ter andere zijde.

Ende zulks ten overstaan van de ondergetekende heeren Wiggerd Kuyk en Pieter de Bree, sc(h)eepenen van de Loosdrecht te doen bewijs en uytkoop van gemelde vier kinderen hun moederlijke goed en dat in maniere hiernaar voegende, namenlijk

dat hij Hendrik Gerritsz Gijzen zijne gemelde kinderen zal onderhouden in kost dranke en kleedinghe tot hun mondige jaren, often huwelijken state en de voors laten leren lezen en schrijven en een eerlijke hanteringe ofte ambacht ende als dezelve tot dien state gekomen zijn als dan aan deze der vier kinderen zal uytke­ren eene somme van drie gulden zonder meer, waartegen hij Hendrik Gerritsz Gijzen zal blijven in het volle bezit des boedels, mits daarvan uytgezondert beloovende zijne kinderen te zullen bevrij­den van alle lasten en schulden der boedel, alsmede ook voor alle namaninge,

hetwelk waart zo:

bewijs en uytkoop partijen wederzijds verklaaren te nemen een goed genaegen ende cantatement beloven daartegen niets te zullen doen in rechten of daarbuyten,

Aldus gedaan ende gepasseerd in de Nieuwe Loosdrecht dato supra 28 juli 1763

Getuyge: Hendrik Gerritsz Gijzen ea

Een weduwe die met een jong gezin bleef zitten kon maar beter zo snel mogelijk een nieuwe kostwinner gaan zoeken. Omgekeerd gold dat natuurlijk ook voor een vader die alleen achterbleef met een stel kleine kinderen. Enkele weken later trouwt Hendrik Gerritsz Gijzen met Aaltje van der Horst, weduwe van Jens de Groot.

 Zijn beroep is niet duidelijk, al is het wel zo dat zijn directe nazaten die uiteindelijk in Utrecht terecht kwamen meestal iets in de handel deden . Op een pyling, een balans van Bakker Barneveld en van Bakker Kruyff te Nieuwe Loosdrecht , gedateerd 14 en 15 maart 1766 komt zijn naam voor:

  • “Bij Hendrik Gijzen een zak rogge langsgebracht, in de schuyt”

 

Ook zijn zoon Gerrit is koopman. Deze woont in eerste instantie in Maarssen, maar hij trouwt in 1777 met Dirkje van Schoonhoven in de Catharijnekerk te Utrecht.

De tekst van de huwelijksacte:

“Gerrit Gijze JM en Dirkje van Schoonhoven JD beyde te Maarssen woonende, zij met een behoorlijke attestaatie van Maarssen, dat hunne drie houwelijckse voorstellingen aldaar onverhindert gegaan  waren op den 23e februari 1777 alhier in de Catarinekerk in den houwelijken staat ingezegent en bevestigt door mij Paulus Rutgers”

 

In het jaar 1784 komt Gerrit Hendriksz voor op een lijst met “weerbare manschappen” van de gemeente Maarssen. Hij is dan 28 jaar.

Gerrit Gijzen en Dirkje van Schoonhoven krijgen zeven kinderen. Zij hebben het niet breed en blijkbaar kan Gerrit in Maarssen zo slecht aan de kost komen dat hij steun van de kerk aanvraagt. De kinderen Andries, Hendrik, Teunis, Thomas en Martha worden in 1790 naar Utrecht gestuurd om daar te worden onderhouden door de kerk “indien ze te eeniger tijd tot onderhoogsten armoede mogten koomen te geraaken”, blijkens een Acte van Indemniteit uitgegeven door de Schout en het Geregt van Maarssen, gedateerd 12 februari 1790.

In 1802 op de 4e juni schrift Gerrit zich officieel in de gemeente Utrecht in

            4 juni 1802- Gijsen/: Gerrit Hendriksz/ geboren in de Loosdrecht, en zijne zes kinderen met namen Andries, Hendrik, Teunis, Matje, Thomas en Jan Gijzen, geboren te Maarssen.

 

                        Kleine criminaliteit

Tot zover het verhaal, want de rest speelt zich af bij de nazaten van Gerrit Hendrikszoon Gijzen, die zoals gezegd met zijn zeven kinderen de nazaten in Utrecht verzorgt. Wij beperken ons voor het moment tot het deel dat Loosdrecht bevolkt. Van de niet-deugenden kun je een hoop te weten komen via de gerechtelijke archeieven en de criminele rollen. De wel-deugenden kom je tegen in de kerkelijke archieven, waar je echter vaak van een koude kermis thuis kunt komen, zoals in het geval van Aaltje Gijzen, die vanwege onbetamelijke levenswandel ontslagen werd als collectant voor de kerk. Of je komt in de testamenten terecht als er enig kapitaal is gemaakt, zoals in het geval van Lourens Gijzen, die een voor die tijd niet onaanzienlijk kapitaal van bijna vierduizend guldens naliet. In ieder geval is het aantal niet-deugenden, of niet geheel deugenden aanzienlijk. De lezer oordeelt zelf.

Hendrik Evertsz Gijzen werd in 1784 verbannen uit de gewesten Holland en West-Friesland, omdat hij Jan Poppelap in de kroeg had mishandeld, en omdat hij zijn eigen oom had bestolen. Maar die oom, Claas Harmensz zelf bouwde samen met zijn broer Pieter Har­mensz een niet al te fris verleden op in de directe omgeving van Oud- en Nieuw Loosdrecht, toentertijd de Loosdregten genaamd. En ook de zoon van Claas wilde niet echt deugen. Maar wat wilde je ook? Het leven en werken in de turf was een hard bestaan. Veel te doen was er niet als je de spaarzame vrije tijd moest zoetbrengen. Water was te onbetrouwbaar om het zonder vooraf te koken te drinken. Koffie en thee werden dus wel gedronken, maar vooral veel bier. Veel sterke drank dus, en vandaar dat er ook veel werd gevochten, veel en om weinig reden. Het waren stoere en harde tijden.

 

 

En het bleef niet altijd hangen in de sfeer der kleine criminaliteit.

Op 29 november van het jaar 1721 werd te Mijnden het lijk aange­troffen van ene Jacob Gijzen, met een "koort om de halsch ende verscheydene verbrekinghe in het agterhooft en ingeslagen hersen­panne". De chirurgijn oordeelde dat de ver­wondingen dodelijk waren geweest. Uit handen van de schout van Breukelerveen ontving hij drie gulden voor de gedane visita­tie.

 

                        Twee gemeenten

Van Loosdrecht in die tijd wist ik niet veel meer dan ik in het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa had gelezen:

"Wanneer men vroeger vanuit Utrecht vertrok in noordwestelijke richting, dan deed men er twee en een half uur over eer men het dorp Nieuwe Loosdrecht bereikte. Nieuwe Loosdrecht was armer maar fraaier dan Oude Loosdrecht. Men had er fraaie uitzichten over het Gooi. In de kom van het dorp stonden halverwege de negentien­de eeuw zeven huizen. De zeventig bewoners vonden hun bestaan in de melkerij, de hooiteelt, de bouwerij, de veenderij. De twee gemeenten Nieuwe en Oude Loosdrecht werden verbonden door een met bomen beplante weg, welke in een halve cirkel liep en driekwart uur gaans lang was".

En in een ander boekje over dominee De Mol, die in 1774 een porceleinfabriek had gesticht in Oud Loosdrecht trof ik een sfeerbeschrijving aan die mijn voorstellingsvermogen nog meer leven inblies:

“De weg was eerder een karrespoor, met al of niet opgedroogde modder. Het grint dat men er 's zomers op aanbracht verzakte steeds weer, zodat men 's zondags stro moest strooien om te voorkomen dat de kleding der kerkgangers werd besmeurd. Langs de dijk was een voetgangersge­deelte dat door paaltjes was afgeschei­den van de weg, niet alleen ter bescherming tegen het verkeer, maar ook om het vrij te houden van paardevijgen. In de nachten was het vaak aardedonker op de dijk. Verwachtte je bezoek, dan plaatste je een lantaarn voor het raam en als je er beslist uit moest, nam je er een mee aan een stok”.

 

                        Het rechthuys

Aan het hoofd van de beide Loosdrechten stond een baljuw. De baljuwschap bestond verder uit Mijnden, Teccop, Breukelerveen en Loenen. Vóór 1800 vielen ze onder de provincie Holland, daarna onder Utrecht. Het rechthuys, de plek waar de gevangenen vast werden gehouden en ondervraagd, bevond zich tot 1879 op de kerkelijke scheiding tussen beide gemeenten, op de plek waar nu het Gemeentehuis staat. Niet zoals in andere plaatsen was het rechthuys tevens een herberg. Tussen de beide gemeenten loopt een riviertje genaamd de Staart, dat uitkomt op de Drecht. Tegenover het Rechthuys stond de kaak opgesteld. Als je slechts een lichte overtreding had begaan, dan werd je daarin met hals en armen vastgezet en kon je worden bekogeld door de jeugd van het dorp, die zich vaak ophield bij het bruggetje over de Staar bij de Driesprong, waar ook de kolfbaan was. Bij het kolfspel moest je een bal tussen twee palen door slaan en dat was razend populair in die tijd.

Op het Galgenveld tegenover het rechthuys (op de plaats van de tegenwoordige Knorrfabriek) stond de galg, waaraan vaak lijken bungelden om de schrik er goed onder te houden bij de bevolking. Meer dan tachtig mensen zijn in de loop der tijd aan die galg terechtgekomen. Dat kon omdat Loosdrecht over het halsrecht beschikte en daaruitvolgend zelfstandig over leven en dood kon beschikken. Om je als vreemdeling in een andere gemeente te kunnen vestigen moest je een bewijs van goed gedrag kunnen overleggen, een acte van indemniteit, die werd afgegeven door de gemeente waar je het laatst had gewoond. Met bedelaars en landlopers werd niet zachtzinnig omgegaan. Als je werd gepakt dan werd je direct naar het rechthuys gebracht om te worden ondervraagd, folteren was vanzelfsprekend in die dagen.

 

                        Wrede spelletjes

Zachtzinnigheid bestond niet leek het wel, ook niet, of misschien wel zeker niet in die tijd. Op zon- en feestdagen hield een groot deel van de bevolking zich op rond en op de kolfbaan. En een herberg of kroeg was nooit ver weg. Bij dergelijke gelegenheden werd er dus niet alleen stevig gedronken, maar er werden ook allerhand wrede spellen gespeeld, zoals het katknuppelen, het bekkesnijden (ook wel genoemd “een sneetje in het honderd”), of het ganstrekken.

Een wedstrijd in het katknuppelen werd meestal uitgeschreven door de herbergier. Hij kondigde de wedstrijd aan door een paar dagen tevoren de prijs uit het raam te hangen. Meestal was dat een fraai messeheft versierd met linten of iets in dien aard. Dan kwamen de deelnemers bijeen en die moesten dan om de beurt over een bepaalde afstand met een knuppel naar een gesloten ton werpen, waarin een kat opgesloten zat. De ton hing aan een touw dat tussen twee palen was gespannen. Wie het eerst de ton stukgooide won de prijs. Zag je ook nog kans de kat te vangen dan kreeg je een fles drank. Als de kat het overleefd had tenminste, hetgeen lang niet altijd het geval was.

Bij het ganstrekken moest je proberen om de aan een lijn gebonden gans zijn kop eraf te trekken terwijl je eronderdoor reed. Om het moeilijker te maken smeerde men vaak de hals van de gans met zeep in.

Het bekkesnijden werd gedaan met een mes zonder punt. Dan moest je proberen je tegenstander een snee in het gezicht te geven. Het was niet de bedoeling dat er slachtoffers zouden vallen, vandaar dat er strenge regels golden. Als je zin had in een spelletje dan stak je je mes in de balken, of in de tafel, en meestal reageerde er dan wel iemand.

 

                        Patriotten en prinsgezinden

Loosdrecht was dan wel een kleine gemeenschap, er waren via de trekschuiten veel contacten met Amsterdam. Heette een kroeg  bijvoorbeeld “Het Amsterdamse Wapen”, dan werd er veel handel op Amsterdam gedreven. Het wemelde in die dagen van de uithangborden aan de gevels, van herbergen, maar ook van gewone huizen, hetgeen als voordeel had dat je mensen makkelijk de weg kon wijzen en de  jeugd kon spelenderwijs leren lezen.

In de herbergen werden de nieuwtjes snel verspreid. Halverwege de achttiende eeuw woedde er een hevige strijd tussen de patriotten en de oranjegezinden. Stadhouder Willem V regeerde van 1751 tot 1795, maar kreeg nooit veel gezag. Hij was in 1751 drie jaar oud, maar zijn vader Willem IV stierf en die moest wel worden opgevolgd, want met stadhouderloze tijdperken had men weinig goede ervaringen opgedaan. Tot 1759 was zijn moeder, Anna van Hannover, regentes en toen ook zij stierf werd haar broer regent, de gehate hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. In 1766 werd Willem meerderjarig en benoemd tot erfstadhouder Willem V, maar zijn positie bleef erg zwak. Hij huwde Wilhelmina van Pruisen, die in het huwelijk de broek aanhad. Amsterdam was nooit erg oranjegezind en toen al helemaal niet en dat was ook in Loosdrecht te merken. In 1786 was de strijd op zijn hevigst, zowel in de steden als op het platteland, maar vooral in Amsterdam en Utrecht. Ook in Loosdrecht mocht je geen oranjestrikken dragen of Hoezee Orange roepen. De slag bij Vreeswijk en de bestorming van het Paleis Soestdijk (waarbij één dode viel) behoren tot de belangrijkste wapenfeiten uit die tijd. Er verdwenen steeds meer uithangborden die verwezen naar het oranjehuis, al was er in ’s Graveland nog wel een kroeg die genoemd was naar de prins van Oranje. Het volk was gek op rijmen en spotten, zoals ook in de werken van Bredero te lezen valt. Het volk was zeer creatief in het vinden van rare bijnamen, zoals een herbergierster uit Amsterdam bewijst, die werd aangeduid als “de scheele wip uit het Zeeuwsche schip”. In 1795 maakten de Fransen een eind aan het bewind van Willem V, die toen naar Engeland vluchtte. Pas in 1813, na de Franse Keizer Napoleon, zou de macht van de Oranjes in Nederland opnieuw worden gevestigd in de persoon van de zoon van Willem V, die zich Koning Willem I mocht noemen.

 

 

                        Turf

Zoals al gezegd waren beide gemeentes arm. De mensen leefden van visvangst, turfwinning en scheepsbouw. Rond 1780 stonden er in Nieuw Loosdrecht nog wat lakenweverijen, maar die waren een halve eeuw later al verdwenen. Ook de porceleinfabriek van dominee de Mol in Oud Loosdrecht kende maar een kort bestaan, een kleine tien jaar, tussen 1774 en 1782. Met de werkgelegenheid was het dus niet best gesteld. Vele Loosdrechters trokken weg, naar Amsterdam, naar de Zaanstreek, of naar Utrecht.

De overgeblevenen verdienden vaak hun geld in de turfwinning, als turfsteker, of als turftrekker, op een schuit. (fig 2)

Door de turfwinning ontstonden grote plassen water, waardoor anderen weer een bestaan konden vinden in de visvangst of als rietsnijder. Het afgegraven veen werd gedroogd en later als brandstof verkocht. In het buitenland keken ze er een beetje raar tegenaan: de Nederlander verbrandde zijn eigen land en moest dan vervolgens nog meer strijd tegen het water voeren.

Bij het afgraven van de turf stonden de mensen op plankjes en ze gebruikten een lange stok, met aan het eind een net dat werd vastgehouden door een ijzeren beugel. De turf werd luchtig gestapeld zodat de wind er doorheen kon waaien. Daarna werd de turf op schuiten vervoerd via de ’s-Gravelandsevaart, langs de Nieuw stenen Raabrug met de drie wapenstenen, door ’s-Graveland met de wasserijen en bleekvelden. Dan moest je linksom naar het Luye Gat en daarna over de Weespertrekvaart tot aan de Omval en dan tenslotte over de Amstel naar Amsterdam.

 

                        Brandgevaar

Wie in de turf werkte mocht niet roken tijdens het werk, maar aangezien de meeste huizen van hout waren en een dak van stroo hadden was het brandgevaar groot. Vandaar dat er een brandwacht was ingesteld. Bij brand moesten de kerkklokken worden geluid. Dan konden de brandspuiten die altijd gereed stonden uitrukken.

Behalve een brandwacht was er in 1763 ook een nachtwacht ingesteld, omdat er zoveel gestolen werd uiteraard. Ieder huis was verplicht weerbare manschappen te leveren van boven de achttien jaar in de periode van maart tot november. Met een ratel en een klap trok de nachtwaker er op uit en bij onraad moest hij alarm slaan door zoveel mogelijk lawaai te maken met zijn hulpmiddelen.

 

                   Blauwe stip

                         

                        Criminele rollen

Op het kerkhof van Nieuw Loos­drecht, dat vroeger de Zijpe heette, achter de kerk die er al sedert de vijftiende eeuw stond en die vroeger de kapel van de Zijpe werd genoemd, had ik geregeld over de verzakte stenen gelopen. Het oudste graf dateerde van 1769. Ik had alle leden van de familie geïnventariseerd tot aan het jaar 1668. Daar was alles geëindigd in een gat van ruim twintig jaar, vanwege wanordelijk beheer van de archiefdienst in de vorige eeuw. En in 1648 was er in Loosdrecht en omgeving geen Gijzen meer te vinden. Bovendien was het schrift zo moeilijk leesbaar gewor­den dat ik er een cursus paleografie voor had moeten volgen.

Verder in de geschiedenis komen was onmoge­lijk geble­ken, maar ook in de breedte zat het onderzoek vast. Verschil­lende nota­riële akten en een criminele rol hadden uit­komst kunnen bren­gen, maar toen ik ze had aangevraagd kwam de ambtenaar iedere keer terug met de mededeling: "Blauwe stip meneer", hetgeen zoveel wilde zeggen dat de stukken niet beschik­baar waren voor inzage, vanwege de slechte staat waarin ze verkeerden.

"Worden ze gerestaureerd?"

"Op termijn, ja"

"Wanneer denkt u dat ik de stukken kan inzien?"

"Over een jaar of vijf, misschien tien"

Maar tien jaar later was er niet veel veranderd of verbeterd. Ik moest er vrede mee hebben dat ik voorlopig, of misschien wel nooit te weten zou komen hoe het verder was gegaan met Hendrik Evertsz Gijzen en de ande­ren.

De dijk en de kerk hadden niets van hun oorspronkelijkheid verloren, en hier merkte je niets van het watertoerisme dat enkele honderden meters verder begon. Op de plaats waar de Knorrfabriek stond, had vroeger de galg gestaan, waar mis­schien ook Hendrik Evertsz nog aan was komen te bungelen. Ik was er nog niet achtergekomen of hij zich in zijn verbanning had ge­schikt. Wat deden ze dan met je in die tijd, als je toch in het dorp bleef komen? Lapten de andere dorpsbe­woners je erbij, of verleen­den ze je onderdak als er onver­hoopt een diender aankwam? In het geval van Hendrik Evertsz bleek uit de akten wel duidelijk dat hij weinig vrienden had overgehouden. En bij zijn oom Klaas had hij waarschijnlijk ook niet meer hoeven aankomen. Waar had Hendrik Evertsz naar toe kunnen gaan? Verbanning uit Holland en WestFriesland hield in de praktijk in dat je je in het grootste deel van het land niet meer kon vertonen. Naar Utrecht, dat was eigenlijk de enige voor de hand liggende plek. Dicht bij huis en toch buiten Holland. Westbroek lag waarschijnlijk al binnen de grenzen van Utrec­ht, daar viel ook nog turf te steken, zodat hij zijn kost kon verdienen. Maar of het eenvoudig was je in een ongetwijfeld zeer gesloten dorpsge­meenschap te vestigen, als nieuw aangeko­men crimineel, dat was nog maar de vraag. Rond 1800 waren de grenzen van de verschillende gewes­ten gewijzigd, waar­door Loosdrecht ineens binnen de provin­cie Utrecht kwam te liggen. Dan was het voor Hendrik helemaal mooi uitgepakt, maar wat was het voor een leven als je je in je voormalige vriendenkring niet meer kon vertonen? 

Eens een dief altijd een dief, misschien moest je daar maar van uitgaan, zeker in dat soort tijden. Hendrik Evertsz had zich duidelijk altijd meer op Amsterdam gericht, getuige de tijd voor zijn veroordeling. Utrecht kwam nergens ter sprake, er woonde ook nog niemand van de familie. Hendriks neef Gerrit Hendriksz ging daar pas na de 19e eeuwwisseling heen. Hij had het dus moeten rooien met wat lieden die hij daar leerde kennen, of misschien al kende. Turf­steken kon je niet in de stad, vage handeltjes maken wel. Er waren genoeg akten mijn handen gepasseerd om hem te hebben kunnen vertellen dat er heel wat werd afgerom­meld, op de Utrecht­se kermis, aan de grachten, onder de Dom. 

Bovendien had ik ontdekt dat er een domme fout in de stukken stond, want Hendrik Evertsz was niet ruim vijftwintig jaren oud, maar net tweeëntwintig, want volgens zijn geboor­teak­te was hij geboren in 1762. Waarschijnlijk had dat niet veel uitgemaakt in de wijze van berechten. Ze hadden ze in die tijd wel jonger naar het schavot gestuurd.

"Eng kerkhof", had een vrouw, meer tegen mij dan tegen haar ongeveer tien jaar oude dochtertje gezegd, "als je hier ligt, lig je mooi met je kop in een kuil!"

Ongevraagd begon ze te vertellen dat ze het graf van haar over­grootmoeder had bezocht, die over de honderd was geworden. "Wat doet u hier? U komt toch niet van hier?"

"Mijn familie van vaderskant komt hier vandaan", had ik geantwoord.

"Nou hier kun je niet meer bij! Het ligt hardstikke vol! Er woont hier wel een Chris Gijzen, die is al over de zeven­tig. Hij woont in De Boomhoek, aan de Dijk".

In een telefooncel vond ik het adres van Chris Gijzen: Nieuw Loosdrechtsedijk 202a. Daar stond een piepklein huisje, dat nogal afstak bij de villa’s aan de plassen, ingeklemd tussen een grote boerderij en een jachthaven met een enorm restaurant. Maar Chris Gijzen woonde er niet meer. Men dacht dat hij bij zijn zoon was gaan wonen, maar waar die woonde, daar had men geen idee van.

 

Lourens Claasz Gijzen

Lourens was wat je noemt een van degenen die de naam van de familie in vroeger tijd “hoog” hield, in ieder geval als je het over geld hebt. Kinderen had hij niet, ondanks zijn twee huwelijken. Hij was de enige voor zover ik heb kunnen nagaan, die een testament heeft kunnen laten opstellen.

 

Gijzen, Lourens Claasz., geb. te Nieuw Loosdrecht 30 nov 1698. Overl. 2 juni 1774. Zoon van Claas Dirksz Gijzen en Pietertje Willems

Huwt met:

  1. Annetje Teunisd Roye
  2. Dirkje Vinkestein (op 9 maart 1763)

 

Ger. Arch. N. Loosdrecht 953 dl. 11 - act. 298: Rekening en Scheiding van den boedel van Louris Claasz Gijzen in dato 27 dec 1775 (inkomsten, nalatenschap). 10 pagina's.

Ger. Arch. N. Loosdrecht 953 dl. 11 - act. 269 testament 6 juni 1771 - 6 pagina's

Ger. Arch. N.Loosdr. 953 dl. 11  Staat van goederen van wijlen Lourens Claasz Gijzen opgemaakt op 6 juni 1774 act. 298

Ger. Arch. N.Loosdr. 953 dl. 10 act 8 - Huwelijkse voorwaarden van Louris Claasz Gijzen (weduwnr. van Annetje Teunisd Roye) en Dirkje Vinkestein (wed. van Gijsbert Evenblij) op 9 maart 1763.

10 pagina's.

Ger. Arch. N.Loosdr. 953 dl. 10 act. 40 - Acte van voogdij door Neeltje Claasz Gijzen, 20 dec 1761. Lourens wordt benoemd tot voogd over het kind van zijn overleden zuster Neeltje, geb 1696.

 

 

 

STAAT EN DE INVENTARIS

van den boedel en nalatenschap  zo onroe­rende goederen acten en credieten debet naargelaten bij Louris Claasz Gijzen  in de Nieuwe Loosdrecht / overleden, dato 6 juni 1774

Vaste goederen

Eerstelijk een huyzingh Hofstede ende erfe met circa zeven korven weylandt daar agter gelegen staande en gelegen in de Nieuwe Loosdrecht op 't eind streckende van den Dijk tot Elbert Schoen­maker door de Ordterp f 13:19:9

Idem nog een camp Land gelegen aan de weer, groot volgens sucher in de Ordterp. Streek van Jacob Loenen totaal 3 stukken land.

Hypotheek of schuldbrief ten laste van Gerrit Sukkel, vierhonderd gulden, afgesloten op 23 jan 1738.

Lijst van losse goederen, getekend 6 juni 1774.

 

REKENING BEWIJS EN DE ACTE mitsgaders scheyding en delinghe van den boedel en de nalatenschap van wijlen Louris Claasz Gijzen.- overleden, gedaan door Jan Elbertsz Pos en Klaas van Doorn, executeurs in dezen dorpe in dato 9 maart 1763 gepasseerd, en ten overstaan van den heeren Hendrik Spijker en Jan Jansz Pos, Scheepenen van de Loosdrecht.

Dus blijkt op de voorgaande bladzijde dat het suyver saldo der boedels onder de gezamenlijke erfgenamen te verdelen bedraagt eene somme van drieduyzend negenhondert en dertien guldens 14 HFL 11 pn, Zegge f 3913:14:11

Volgens huwelijkse voorwaarden verdeeld worden in twee egalen parten, de ene helft naar de broeders en zusters van de overlede­ne, de andere helft naar de familie van de eerste huysvrouw van de overledene.

De akte werd getekend door:

Kornelis Dirksz Gijzen,

Klaas Dirksz Gijzen,

Klaas Simonsz Gijzen,

Hendrik Symonsz Gijzen

(Sic) De broers Dirk Claasz, Willem Claasz, Symon Claasz en de zuster Jannetje Claasd waren denkelijk al overleden. Hun deel werd door de kinderen in ontvangst genomen.

 

Lourens werd 75 jaar en huwde twee keer, maar kinderen kreeg hij niet, vandaar dat zijn hele kapitaal terugvloeide in de familie. Aangezien hij slechts iets meer dan tien jaar met zijn tweede echtgenote gehuwd was, staat in het testament dat de helft van de nalatenschap gaat naar de familie van zijn eerste echtgenote. Dat werd vastgesteld in de huwelijkse voorwaarden die Lourens Claasz liet opstellen iets meer dan een jaar voor zijn dood. Aan zuiver saldo liet hij dus na een bedrag van bijna vierduizend gulden en aan vaste stukken bleef er over een stuk land, met een huis erop en een schuldbekentenis van Gerrit Sukkel, maar die lag er al een ruime vijfendertig jaar. Hoe groot het land was valt niet goed te zeggen. Een korf is een oude lengtemaat en meet ongeveer 50 à 60 cm. Hoe groot een camp is, wie zal het zeggen. Maar zonder enige twijfel is Lourens Claasz Gijzen op afstand de meest vermogende voor zover nu bekend van alle Gijzens in de Loosdrechten.

 

 

 

 

 

 

Uit de gerechtelijke archieven:

 

                   Het verhaal van Claas en Pieter Gijzen

Op de elfde mei van het jaar 1761, op Pinkstermaandag, werd in de namiddag door de herbergier van "Het Amsterdamsche Wapen" te Oud Loosdrecht een wedstrijd in het katknuppelen uitge­schreven, op de kolfbaan voor de herberg.

Enkele dagen daarvoor had Jacob Pos, de herbergier, de wed­strijd aangekondigd door de prijs, een zilveren messeheft, versierd met linten en strikken, aan een stok buiten het venster te hangen.

Er was veel belangstelling voor de wedstrijd, zowel van de mannen van Oud- als van die van Nieuw Loosdrecht. Willem Vlug was er, en Aart de Ronde en Rijer Groenevelt, Claas en Pieter Gijzen, en de beide Pereboomen. Allemaal wilden ze wel naar de kat in de ton gooien.

Het beest schreeuwde zo hard dat je het tot ver in de omtrek kon horen  De ton hing vastgebonden tussen twee palen op de kolfbaan. Gooide je de ton stuk dan kreeg je de eerste prijs, het messe­heft. Overleefde de kat het, en ving je hem, dan kreeg je een fles drank als beloning. De kunst was dus om de ton te laten springen en de kat te laten overleven. Een dode kat leverde niets extra op.

Cornelis Krook stond met zijn broer Thomas en Hein Otten naar het knuppelen te kijken, een beetje verveeld.

"Ze zouden eigenlijk om de prijs moeten plukharen, zowel de kleinen als de groten" zei Thomas. Claas Gijzen, die juist op dat moment langsliep keek hem aan en zei: "Dan zou ik als ik jou was maar niet meedoen. Er zijn hier zoveel schone kerels, dat kon je wel eens verliezen!"

"De kleinen zijn niet gewassen om de groten in't gat te pas­sen" antwoordde Thomas snedig, waarop Claas Gijzen doorliep en de herberg binnenging. Hij ging zitten bij zijn broer Pieter, die met de beide Pereboomen en de diender Gijsbert Sijben aan tafel zat te smoezen.

 

Het bleef die middag bij wat kleine voorvallen. Jacob Arisz Pos kreeg een paar klappen van Willem Grootendorst, midden op de kolfbaan. En Pieter Gijzen hing zijn mes aan de balken, ten teken dat hij een partijtje wilde bekkesnijden, ook wel een sneetje in het honderd genoemd. Dat spel was erg populair in die dagen. Het ging erom dat je tegenover elkaar ging staan en probeerde met een bot mes de ander een kerf in het gezicht te geven. De meisjes vonden het prachtig als je in die tijd veel littekens in je gezicht had, een kruisje, een half maantje of een rood lintje, want dat was het bewijs dat je geen lafaard was.

Na afloop van de wedstrijd gingen de mannen nog wat dobbelen en drinken in de herberg. Af en toe vielen er harde woorden, maar daar keek men verder niet van op. Toch broeide er iets, tussen de gebroeders Krook en Claas en Pieter Gijzen. De anderen, Tijmen Prinsen, Janus de Snyer, Manus van der Horst, Piet Jansz Pos van de Nieuwedijk en zijn zoon, allemaal pro­beerden ze de sfeer goed te houden door elk meningsverschil zo snel mogelijk te sussen.

Om een uur of tien 's avonds stonden Thomas Krook en zijn broer op, ten teken dat het genoeg was voor die avond. Thomas riep de herbergier om het gelag te betalen, twaalf gulden kostte het.

"Eerst nog even pissen" zei Cornelis, en liep naar buiten, achter het huis, want een toilet was er niet. Vlak nadat hij in de gang was verdwenen stonden ook Claas Gijzen, zijn broer Pieter, en Harmen en Hein Delzen, bijgenaamd de Pereboomen, op om te gaan betalen. Daarna liepen ze naar de deur die naar de gang leidde, dezelfde waar ook Cornelis Krook door was verdwe­nen.

Thomas Krook bleef binnen, om op zijn broer te wachten. Maar die kwam niet, want toen hij zich, na in de tuin te hebben gewaterd, weer naar binnen wilde begeven, werd hij in de gang door een stuk of wat mannen opgewacht.

"Dus jij wou liever plukharen dan de kat uit de ton gooien?" riep een van de mannen. Cornelis kon in het donker nog juist zien dat hij een mes trok, net als de anderen. Om zijn lijf te beschermen trok hij eveneens zijn mes.

Gerrit, het zoontje van zijn broer Thomas, stond verbaasd achter in de gang naar het gebeuren te kijken. Hij rende de gelagkamer in, naar zijn vader die nog steeds rustig op zijn broer zat te wachten.

"Vader!" riep Gerrit, "oom is buiten aan het vechten met twee of drie kerels!"

"Wat!" riep Thomas, "als dat zo is doe ik ook nog even mee!"

Hij sprong over de tafel en rende de gang in, gevolgd door een stuk of wat anderen. Er ontstond een gevecht in de gang. Wild sneden de mannen naar elkaar. Af en toe klonk een kreet van pijn, ten teken dat iemand was geraakt. Er werd met zand gegooid. Na een tijdje liepen er wat mannen weg.

Thomas meende Claas Gijzen te herkennen. Cornelis was zijn hoed kwijt. Manus, de knecht van de heer De Nooy, verloor zijn mes. In de gelagkamer bleek dat Pieter Gijzen aan zijn hand gewond was.

"Dat heeft onze Claas gedaan", zei hij en ging zitten. Toen Pieter Jansz Pos bij hem kwam zitten, siste Pieter Gijzen hem toe: "Wil jij er ook aan? Zo kan je eraan komen!"

Pos antwoordde: "Wat zou ik daaraan hebben? Hebt gij nog niet genoeg?"

"Waar is mijn hoed?", vroeg Cornelis Krook, terwijl ook hij verbonden werd.

Na sluitingstijd kwam Jan Arisz Pos op de dijk Claas Gijzen tegen, in gezelschap van de Pereboomen en Gijsbert Sijben, die diender aan het hof van Utrecht was. Bij de herberg aangekomen trok Harmen Pereboom zijn mes en sneed over de deurpost, zeggende dat de deur open moest.

"Wil ik anders even alle glazen inslaan?", vroeg hij aan Jan Arisz, maar hij voerde het dreigement niet uit toen deze zei:

"Wat zou je daaraan hebben? Voor je het weet loopt het ver­keerd af".

Later verklaarde Jacob Pos, de herbergier van "Het Amsterdam­sche Wapen" dat hij niets van het gebeurde buiten de herberg had gezien of ge­hoord, aangezien hij na sluitingstijd vensters en ramen altijd afsloot.

Claas Gijzen zei dat ze na afloop van het gevecht naar Manus van der Horst waren gegaan, met medeneming van de hoed van Cornelis Krook, alwaar die hoed nog steeds moest zijn. Het mes dat Manus van der Horst had verloren werd later door Jan Gijbjes gevonden, die het verkocht aan een zekere Manus Zin­kent, Westbroeker van geboorte.

 

                   Uit de acten

Pro Justitia

Op heden den 23e juni 1761 compareerde voor Jan Groenevelt en Willem Manten, schepenen van de Loosdrecht:

Cornelis Krook, oud dertig jaren, en Thomas Krook, oud veer­tigh jaren, beiden woonachtig in de Oude Loosdrecht.

Welke ter requisitie van den weledel gestrengen heer Mr. Jacob de Mol, baljuw van Mijnden, de Loosdrecht, Teccop, mitsgaders Loenen Holland.

Onder presentatie van eede verclaarden zij waar en waarachtig te wezen dat zij op de dato 11 mei 1761 een en zestig, zijnde pinkstermaan­dag, zijn gegaan en tegen de avond gekomen (zijn) in de her­berg "Het Amsterdamse Wapen".

Dat ter dien tijd een kat uit een ton zou worden geknuppeld. Dat Cornelis Krook tegen zijn broeder en Hendrik Otte aldaar mede present lachende zei: "Zij moeten alle, kleyn of groot, liever om de prijs plukharen".

Wanneer het gebeurde dat een zekere Claas Gijzen (gelijk naderhand geïnformeerd) op dien tijd juist in de camer gekoom­en, hem tegemoet voerde: "Dat zou wat gek wezen" en "Dan zou jij het niet gewonnen hebben".

Dat Cornelis Krook daarop heeft gerepliceerd: "De kleinen zijn niet gewassen om de groten in 't gat te passen".

Wijders verclaart hij, Cornelis Krook, dat hij 's avonds - naar gissing de klok - tien uren, is gegaan naar buyten de deur om te wateren.

Dat weder in huys komende hem in de gang heeft ontmoet drie personen welke hem terug uyt de gang naar buiten de deur hebben gedrongen.

Dat vervolgens zij allen hunne messen trekkende naar hem hebben gesneden en dat hij daarop mede zijn mes heeft getrok­ken en enige tijd zijn lichaam met zijn mes heeft verweert zonder dat hij de personen kende - schoon naderhand is ge­nformeerd geworden dat waren geweest Claas Gijzen en twee gebroeders door de wandeling genoemd "de Perebomen".

Dat vervolgens nog verscheyde personen zijn gekomen wanneer zijn broeder kwam om hem te assisteren.

En verklaarde hij Thomas Krook, dat hij gezeten zijnde in de her­berg, heeft zien inkomen dat hij zijn zoontje genaamd Gerrit, welke tegen hem zeyde: "Peetoom is aan het plukharen!"

Dat hij daarop is gesprongen over de tafel (doorgekrast), zeggende: "Als dat zo gaat doe ik eens mee!"

En zich naar buyten heeft begeven, vindende buyten koomende zijn broeder omringd van enige personen hebbende blote messen in de hand.

Dat hij daarop zijn mes mede heeft getrokken en zijn broeder heeft geassisteerd.

Alle het geene voornoemd staat verklaren zij te wezen de op­regh­te waarheyd, gevende voor redenen van wel wetenschap als in de text ende hebben zij deponenten ieder zijn gedeponeerd nadat het (de tekst) hen duyde­lijk was voorgelezen, beloofd het zelve desnoods ten allen tijde des gerequireert werdende met solemnelen eede te veri­fieeren actum Loosdrecht dato ut supra.

Jan Groenevelt Willem Manten

Secretaris Cornelius van Steen­wijk

 

 

                        Verklaring van Cornelis en Thomas Krook, Claas en Pieter Gijzen en anderen

Cornelis Krook, woonend in de Oude Loosdrecht, oud in de dertig jaren, zijnde een turftrekker, en Thomas Krook, woonend in de Oude Loosdrecht, oud in de veertig jaren, een turf­trek­ker, gebroeders.

Dat zij op pinxtermaandag tegen den avond zijn geweest en gekoomen in de herberg genaamd "Het Wapen van Amsterdam", hospes Jacob Pos, dat aldaar mede  present waren: Aart de Ronde, Heijn Otten, Rijer Groenevelt.

Dat Cornelis Krook wanneer ter dien tijd een kat uyt de ton soud geknuppelt worden, hij gezeyd heeft tegen zijn broeder en heijn Otten: daar soude men om plukharen, kleyn of groot.

Wanneer een persoon, met name Claas Gijzen, wonende in de Nieuwe Loosdrecht, opstond en hem tegenvoerde: "Het soud wat gek wezen en dan zoud gij niet gewonnen hebben".

Ook waarop hij antwoordde: "De kleynen sijn niet gewassen om de grooten in het gat te passen".

Nadien hij en zijn broeder zijn gelag als 12 fl. verteerd heb­bende wilden betalen, gezegd had: "Ik moet eerst even wate­ren".

Dat toen hij weder in huis wilde koomen eenige personen uyt de kamer op hem zijn afgekoomen, zonder henselve te ken­nen.

Dat Thomas Krooks zoontje tegen hem kwam zeggen dat zijn broeder buyten vogt.

Dat hij daarop naar buyten is gegaan, alvorens te hebben gezegt: "Als dat so gaat doe ik ook nog eens mee".

Vindende buyten zijn broer vegtende met die voornoemde per­soonen.

Dat hij vervolgens zijn mes mede heeft getrokken.

Zijnde vervolgens de diender met name Gijs Sijben, woonend te Utrecht mede buyten gekomen en vervolgens na een geruime tijd gevogten te hebben en vervolgens met zand te hebben gegooid zijn zij gevlugt tot twee malen op de werf van hem Cornelis.

Zoals dezelve ook gezien zou hebben zijn zij daarop gegaan naar hun huys.

De knegt van Janus de Sneyer heeft gezien dat de drie persoon­en naar de eerste hebben gesneden en de deur hebben uitgedron­gen.

Hebben de hoed van Cornelis Krook mede genomen.

Men zegt dat Manus, de knegt van de Heer de Nooy bij die strijd zijn mes heeft verloren.

Jan Gijbjes heeft zo zijn zoontje zegt een mes gevonden en verkocht voor 2 fl.-10 aan zekere Manus Zinkent, Westbroeker van geboorte.

 

 

 

 

Claas Harmensz Gijzen, oud zevenentwintig jaaren, woonende in de Nieuwe Loosdrecht, zijnde een turftrekker.

Pieter Harmensz Gijzen, oud dertig jaaren, woonende in de Nieuwe Loosdrecht, zijnde een turftrekker.

Harmen Jansz Delzen, oud drie en dertig jaaren, woonende in de Nieuwe Loosdrecht, zijnde een dagloonder.

Hendrik Jansz Delzen, oud 23 jaaren, woonende in de Nieuwe Loosdrecht, een wever.

Zijn geweest en eenige tijd verbleeven in de herberg "Het Amsterdamsche Wapen", hospes Jacob Pos, zijnde niet hier pre­sent.

Aldaar zekeren Gijsbert Gijsbers, zijnde van Oud Loosdrecht en thans diender van het hof te Utrecht.

Seggende hij (Claas Gijzen) eerst dat tegen den avond het is gebeurt dat Cornelis Krook heeft gezeyd: "Ik woude er zoveel dingsigheyd niet om maken om de kat te zien knuppelen, ik woude er liever om plukharen".

Waarop hij antwoordde: "Daar is hierzoo menige schoonen kerel, zoo je daar tegen wouw plukharen, zou je wel tekort schieten", zijnde vervolgens hij vertrokken.

Dat hij zijnde in de camer aan de oostzijde van het huis dat hij uyt willende gaan om te pissen, wanneer hij voornoemde Cornelis ontmoette en tegen hem zeyde: "Jij woud liever om de prijs plukharen als de kat uyt de ton goyen?"

Waarop hij Cornelis zeide Dit en Dat kind kom buyten.

Dat hij buyten zijnde mede zijn mes heeft getrokkenen Cornelis eerst alsmede twee malen naar hem hebben gesneden.

Dat vervolgens van agter het huys van voornoemde herberg zijn gekoomen nog drie persoonen waaronder de broer van Cornelis.

Hij zegt dat hij in voornoemde camer zig nog bevindende hoorde het gevegt en naar buyten is gekoomen om te zien dat hij buyten komende  voornoemde broeder heeft omringd gezien van eenige personen...

...sulx gezien door Manus van der Horst, Pieter jansz Pos, van den Nieuwendijk, alsmede Willem Pietersz...Zoon van Pieter ook op de Nieuwendijk zijnde voor eens met hun beyden in het gevegt geweest en vervolgens is gekomen uyt de camer zoo hij meent zijnde vervolgens gekoomen den laatsten dep. hebbende mede zijn mes getrokken.

Zijnde den derden dep. gekoomen mede het eerste uyt gekommen en heeft om onse hulp geroepen en heeft zijn mes niet uyt gehad en wanneer het gevegt gedaan was zijn zij samen naar Manus van der Horst gegaan. Hij heeft een hoed van Cornelis opgeraapt en gebragt bij van der Horst daar de hoed nog is. Trewijl  ... zich nog lieten verbinden dat zij Cornelis en zijn broeder hebben geroepen: Dat is van de diender.

 

 

 

                        Pro Justitia

Interrgatorien gedaan ..., en den edelen achtbare gerechte van de Loosdrecht, overgegeven door of te vanwegen den weledelge­boren heer Jacob de Mol, baljuw van Mijnden, de Loosdrecht, Teccop, mitsgaders Loenen Holland omme daarop onder solem­nelen Ede te horen de persoon van Jacob Willem Pos,  herbergier in de herberg genaamd "Het Wapen van Amsterdam, alhier in de Oude Loosdrecht.

 

  1. Zijn naam en ouderdom?

Jacob Willem Pos, ruym veertigh jaren

  1. Of op dato 11 mey 1761, zijnde Pinxtermaandag, te zijnen huyze zo niet velen personen zijn geweest?

Zeght ja

  1. Of op den agtermiddag aldaar niet mede present was zekeren Willem Gijzen, woonagtigh in de Nieuwe Loosdrecht?

Zeght geen Willem, maar eenen Peter Harmensz Gijzen uyt Zijp, zijnde een broeder van Claas, te zijnen huize geweest te zijn.

  1. Of het ... niet is gebeurt te zijnen huize en herberge dat voornoemde Peter Gijzen bedreygt heeft zijn mes aan zekeren kroon in de camer te willen ophangen?

Zeght dat het na Zonnenondergang is geschiet dat Peter Gijzen zeyde zijn mes aan de balken te willen ophangen

  1. Of hij deposant, als zulx in huis niet betamelijk vindend (het mes alle heyt) niet heeft geweest en tegengesproken en tegens genoemde Peter Gijzen gezeght heeft dat indien hij zulke gekheden beging, hij deposant hem uyt zijn herberg zou doen ...(verwijderen)

Zeght ja

  1. Wie of op dien tijd aldaar in zijnen huize present waaren die zulx mede onderhoort hebben

Peter Jansz Pos, Hermanus van der Horst, Tijmen Prinsen en verscheyde anderen

  1. En speciaal wat hem deposant van de gepreegde buytensporig­heden op dien dagh avond en nagt soo binnen als buyten zijne huyse voorgevallen kennelijk is

Zegt dat er geen ruzie aan zijn huys geweest is en niet te weten wat er buyten den deur geschiet is alsoo hij met haar gaan uyt zijn huis, zijn deur gesloten heeft

 

Compareerde voor Jan Groenevelt en Willem Manten, scheepenen van De Loosdrecht, Jacob Willem Pos etc.

 

 

 

SAMENVATTING VAN DE HIERNA VOLGENDE VERKLARINGEN:

Peter Pos, oud 22 jaaren. Een schippersknecht. Is geweest in de herberg "Het Amsterdamsche Wapen". De maats (?) uit de Nieuwe Loosdrecht, Tijmen Prinsen en...

Zegt dat Peter Harmnsz Gijzen gezeyt het gekwetst te zijn door zijn eigen broeder.

 

Willem Pietersz Vlug. Oud 24 jaaren, turftrekker. Heeft ne­vens Peter Pos gehoord dat het zoontje van Thomas Krook in de herberg quam en zeyde: "Vader, oom vegt tegen twee of drie". En hebben gezien dat Thomas is gesprongen over den tafel en heeft zich naar buyten begeven.

 

Jan Arendsen van Leeuwen. Oud 25 jaaren. Turftrekker. Dat Harmen Jansz Delzen, door de wandeling Harmen Pereboom (genaa­md), dat hij uyt willende gaan tegen hem zeyde dat hij in de deur wilde die gesloten was, snijdende met een mes hetwelk hij in de hand had over de muur. Dat hij vroeg: "Wil je nu eens al de glazen inslaan?" Dat hij vroeg: "Jongen, wat heb je daar aan?"

 

Zegt dat ... de Cleermaaker huys was toen de jongen van Thomas zijn vader quam roepen.

De diender, Heijn van Delzen, Claas Gijzen, de broer van Heyn, dat die ongeveer gelijk zijn uitgegaan.

 

Jacob Arisz Pos (?) heeft op Pinxtermaandag aan de kolfbaan staande, heeft van Cornelis Willemsz Grotendorst eenige klap­pen gekregen.

 

De oudste van de twee broers, Pieter, heeft 's middags reeds bedrijgt zijn mes op te hangen.

Dat de hospes gezegd heeft zulx niet te willen hebben, volgens het zeggen van Pieter Jansz Pos en den Hospes zelfs.

 

Willem Pietersz Vlug  kan getuigen dat Thomas Krook nog zat in de kamer toen Cornelus reeds vogt. Heeft gezien dat het jonge­tje in de kamer kwam en dat Thomas Krook over de tafel sprong.

 

 

Peter Pos  heeft gehoord dat Peter Harmensz Gijzen nadat hij gekwetst was is gekoomen in de kamer en gezeyt heeft dat zijn broer hem gekwetst had. Met name Claas... zeggende: "Die wonden, dat heeft onze Claas gedaan".

 

Jan Arisz van Leeuwen woond bij Claas Jacobs. Een schipper, welke buiten de deur was wanneer Harmen Jansz Delzen mede voor de deur staande gedrijgt had door de glazen te snijden. Waarop Jan Arisz van Leeuwen zeyde: "Dat zou ik niet doen, dat zou erger lopen".

 

 

 

                        Pro Justitia

Interrogatorien voor het gerecht van Loosdrecht, door of vanwegen Jacob de Moll, baluw van de Loosdrecht, Mijnden, Teccop, mitsgaders Loenen Holland etc.

van Willem Pietersz Vlug, woonachtig in de Loosdrecht, als volgt.

 

1.Zijn deposants naam, ouderdom, geboorte en woonplaats en ... beroep.

Zegt, Willem Pietersz Vlug, 24 jaar, Loosdregt, een turftrek­ker.

  1. Of hij op dato den 11 mey dezes jaars 1761 zijnde maandag de tweede pinxterdag zich niet heeft bevonden in zekere her­berg genaamd "Het Amsterdamsche Wapen", gelegen in de Oude Loosdregt

Zegt ja

  1. Wie toen mede present waren.

Zegt: zeer vele, onder andere Jan Otten, Aart Boterboer en meer anderen.

  1. Of hij niet bemerkt heeft dat toen binnen of buyten voor de herberg is gevogten en gesneden met messen. Zo dan wie zulx zijn geweest.

Zegt daar niets van te weten doordat zij die gevogten hadden al na de barbier toe waren en daar niets van gezien te hebben.

  1. Of hij niet weet dat Hermanus (!) Gijzen, Heijn van Delzen, Hermanus van Delzen, woonagtig binnendeze gemeente en zekeren Gijsbert Sijben, thans diender van den edele hoven van Utrec­ht, genoegzaam op en den zelven tijd zich hebben begeven buyten de kamer en deur van genoemde herberg?

Zegt ja, dog wat zij daar gedaan hebben niet geweten noch gezien te hebben.

  1. Of het na die tijd niet is gebeurd dat het zoontje van Thomas Krook woonagtig in de Oude Loosdregt van buyten in de herberg zeer ontzet is komen lopen en tegens zijn vader geroe­pen heeft en gezeyt: "Vader, oom vegt buyten tegens twee of drie mannen".

Zegt ja

  1. Of het immediaat daarop niet is gebeurd dat Thomas Krook aan zekeren tafel zijnde gezeten op het gezgede van zijn zoontje niet is gespronegen over den tafel en zig immediaat heeft begeven buyten voornoemde huyzinge.

Zegt ja vooruit

  1. Of hij ook bespeurd heeft of tussen Thomas Krook, zijn broer Cornelis Krook en eenige van het daar zijnde gezelschap ook vooraf eenige hooge woorden of moeilijkheden waren ont­staan die aanlijding tot vegten hadden kunnen geven?

Zegt neen

  1. En eindelijk wat hem van het gebeurde ter dien tijd kenne­lijk is. Hetzelve zonder iets te verzwijgen, destinct op te geven.

Zegt daar niets meer van te kunnen zeggen

Aldus gehoord hebbende en beantwoord zo als bij ieder articul staat uitgedrukt en heeft hij deposant hetzelve met solemnelen eede bevestigd. Daarop zeggende zo waarlijk moet God almagtig mij helpen, actum etc.

 

Pro Justitia

Interrogatoriën van Pieter Jansz Pos

Art 1. zijn naam, ouderdom, geboorte-woonplaats en Stije (beroep)

Zegt: Pieter Jansz Pos, omtrent 23 jaar, woonend in de Loosdrech, een schippersknecht

  1. Of hij op dato 11 mei den tweeden pinxterdag sig niet heeft bevonden in zekere herberg genaamt “Het Amsterdamsche wapen”, gelegen in de Oude Loosdrecht

zegt ja

  1. Wie toen in genoemde herberg present zijn geweest?

Zegt Harmen Pereboom, Klaas en dessens broer Peter, Hijn de broer van Harmen Pereboom, Gijsbert Gijsberse en nog meer andere

  1. Of hij niet heeft bespeurt dat toen met messen of ander geweer is gesneden buyten voornoemde herberg

Zegt zulx gehoord te hebben

  1. Of hij ook heeft gezien of verstaan welke persoonen zulx zijn geweest, denselven namen luid en duidelijk te noemen

Zegt gehoord te hebben dat het Klaas en Peter waren en Thomas en Cornelis Krook, den een wat vroeger dan de ander

  1. Of hij ook heeft kunnen bespeuren dat tussen die persoonen eenige ruzie of oneenigheid tevoren is geweest toen zij zig nog in de herberg bevonden.

Zegt niet anders dan dat hij Cornelis Krook heeft hoeren zeggen dat hij er liever om vegten wilde dan de kat uyt de ton te knuppelen en dat hij een persoon hoorde zeggen “Dat zou ik liever niet doen”, zonder die te kunnen noemen.

  1. Of hij toen wanneer buyten met messen en ander geweer is gevogten niet is present geweest wanneer het zoontje van Thomas Krook woonagtig in de Oude Loosdregt , van buyten in voornoemde herberg, zeer ontzet is komen in huys lopen en tegen zijn vader heeft geroepen en gezegd “Vader, oom vegt buyten met twee of drie mensen!”

Zegt ja

  1. Of immediaat daarop Thomas Krook , aan sekere tafel sittende, op het gezegde van zijn zoontje niet is gesprongen over de tafel en zig aanstonts buiten voornoemde huizinge heeft begeven.

Zegt ja

  1. Of het eenige tijd tevoren niet is gebeurd dat vier persoonen genoegsaam uit het vertrek op een en dezelfde tijd gingen eer het soontje van Thomas Krook zijn vader quam waarschuwen dat oom buyten vogt?

Zegt ja

  1. Welke persoonen zulx zijn geweest denselven namen duydelijk te noemen

Zegt Harmen Pereboom, Hijn Pereboom, Gijsbert Gijsberse, Klaas Harmensz Gijse. Doch Peter is daarop even voordat de jonge in huys quam ook buyten de deur gegaan.

  1. Boven al gevraagd en beantwoord
  2. Of dezelve Pieter Harmensz Gijsen weinige tijd later niet wederom is gekoomen, zijnde gequetst?

Zegt jawel

  1. Of voornoemde Peter Harmensz Gijsen door hem of anderen niet is gevraagd hoe hij gequetst quam?

Zegt ja, hijzelfs

  1. Of Peter Harmensz Gijsen niet geantwoord heeft en zulx menig werf herhaald: “Dat heeft onze Klaas gedaan!”, daarmee bedoelende deszelfs broeder Klaas Harmensz Gijsen?

Zegt ja, dat hijzelfs tegen hem gezegd had dat hij dacht dat het zijn broeder Klaas gedaan had.

  1. Wie er bij de meermaal herhaalde gezegde benevens hem tegenwoordig en present waren.

Zegt niet beter te weten of Tijmen Prinsen heeft daarbij geweest.

  1. En speciaal wat hem van het voorgevallene met betrekking tot de daar genoemde buytensporigheden verder kennelijk is, gezien, gehoord of bijgewoond heeft, hetzelfs duydelijk en claar op te geven, zonder het allerminst te verzwijgen.

Zegt: doe (toen) zij zij alle weer in huys quamen, Peter  tegen hem seyde: “Wil jij d’r ook aan? Zoo kan je d’r ook aan koomen!” en dat hij daarop geantwoord heeft: “Wat soude ik daaraan hebben?” en “Hebt gij niet genoeg?”

 

Compareerende voor den Schoudt Jan Groeneveld en Willem Manten als scheepen van de Loosdrecht etc

1 july 1761

 

 

                        Pro Justitia

Interrogatoriën van Jan Arisz van Leeuwen, wonend in deze jurisdictie

 

Art 1. Zijn naam, ouderdom, geboorte- woonplaats en Steye (beroep)

Zegt Jan Arisz, omtrent 25 jaar, Loosdrecht, een turftrekker

  1. Of hij op dato 11 mei dezes jaars 1761 zijnde maandag de tweede pinxterdag sig niet heeft bevonden in sekere herberg genaamd het Amsterdamsche wapen, gelegen in de Oude Loosdrecht

Zegt ja

  1. Wie toen mede present waren

Zegt Peter Jansz Pos, Willem Pietersz Vlug en verscheydene die hij niet kan opnoemen

  1. Of hij niet heeft bespeurd dat ter dien tijd met messen en ander geweer is gesneden buiten de herberg.

Zegt neen

  1. Of hij niet gehoord heeft welk sulx personen zijn geweest?

Zegt: Doe (toen) het gepasseerd was wel gehoord te hebben Kees, Thomas, Peter en Klaas, maar daar verder niets van te kunnen zeggen

  1. Of hij ook gehoord heeft dat tussen die personen eenige moeilijkheid of ruzie vooraf is geweest tijdens zij zig in de herberg nog bevonden

Zegt neen, in ’t minste gedeelte niet

  1. Of hij wanneer buiten de deur met messen en ander geweer is gevogten niet present is geweest wanneer het soontje van Thomas Krook van buiten in de herberg zeer ontzet is komen in huis lopen en tegen zijn vader geroepen heeft en gezegd: “Vader, oom is buiten aan het vegten met twee of drie andere mensen”.

Zegt neen, daar niet van te weten

  1. Of immediaat daarop Thomas Krook aan sekere tafel sittende op het gezegde van zijn zoontje niet is gesprongen over de tafel en zich immediaat buiten het huis heeft begeven.

Zegt zulx niet gezien te hebben

  1. Of hij des nagts niet uit de herberg zullende gaan is gekoomen buiten de agterdeur (van het huis) op de weg en aldaar eenige personen heeft ontmoet en wie zulx waaren?

Zegt ja…Klaas, Harmen en Heijn Pereboom, Gijsbert Gijsbers en Heijn, zwager van Gijsbert.

  1. En speciaal of daar onder zich niet bevond zekere Hermanus Jansz Delzen, door de wandeling genoemd Harmen Pereboom?

Zegt ja

  1. Of Hermanus Jansz Delzen niet in zijne hand hat een bloot mes en daarmede over de muur van voornoemd huis sneed, zeggende de deur te willen open hebben?

Zegt ja

  1. En speciaal of Hermanus Jansz Delzen niet heeft gezegd en bedrijgd de glazen in het huis te willen stukken slaan?

Zegt ja

  1. Of Hermanus zulx niet ernstig heeft afgeraden en gevraagd wat hij daaraan zoud hebben en hem langs dien weg in zijn voornemen heeft weerhouden?

Zegt ja

  1. Eindelijk wat hem deposant bekend is dat die tijd zo binnen als buiten de herberg met relatie tot de daar gepleegde feitelijkheden al is gebeurd. Het welke duidelijk en klaar op te geven zonder iets te verzwijgen en de namen der genen daartoe betrekkelijk te noemen.

Zegt daar verder niets van te weten

Aldus gevraagd, gehoord etc.

1 july 1761

 

 

                    

                    

                    

                   Het verhaal van Jan Claasz Gijzen

Op de avond van 21 november 1779 's avonds rond acht uur, bevon­den zich ten huize van Pieter Gijzen, Jurriaan Wieman, Jan Claasz Gijzen, Gijsbert Verhoef, Aart Willemsz van der Voort en Pieter Gijzen zelf.

Plotseling ontstond er ruzie, waarbij Aart Willemsz zonder enige waarschuwing door Jan Claasz werd aangevallen. De ande­ren hielden Jan Claasz echter tegen en men zette zich weer bij de haard. Even later ontstond er echter weer ruzie, waarop Jan Claasz het huis verliet, na Aart Willemsz een paar klappen te hebben gegeven. Buiten voor de deur schreeuwde hij dat hij allen die zich nog in het huis bevonden wel te pakken zou nemen.

Kort daarop verliet Aart Willemsz, die klompenmaker was, het huis van Pieter Gijzen en vertrok van daaruit naar zijn eigen huis. Uit zijn huis haalde hij een klompenmakersmes van 23 duim lang, waarmee men leer placht glad te maken. Met dat mes begaf hij zich naar het huis van Pieter Gijzen. Daar aangeko­men schopte hij tegen de deur en sloeg een paar maal tegen de vensters.

"Kom er maar eens uit!" riep hij hard, waarop vlak daarna Jan Claasz Gijzen naar buiten kwam.

Met het enorme mes sloeg Aart van der Voort enige malen op het hoofd van Jan Claasz, die zich knap verweerde met zijn eigen mes, want hij wist Aart van der Voort aan zijn hand en aan zijn zijden te verwonden. Jan Claasz bekwam een grote wond aan het hoofd en een kleinere aan zijn linkerwang, hoewel Aart van der Voort later vond dat er hooguit wat bloed aan zijn hoofd te zien was geweest.

Op de vierentwintigste november 1779 werd Aart Willemsz van der Voort door Justitie verhoord en later vastgezet. Zonder pijne ende bande van ijzere (zonder te zijn gemarteld)  bekende hij enige dagen later vlotweg de hem ten laste gelegde beschuldigingen. De straf was gelijk aan de eis: veertien dagen op water en brood en daarna drie jaar lang het verbod zich te vertonen in de baljuwschap van Mijnden, Loosdrecht, Loenen en Holland op poene van zwaar­dere straf. Ook moest hij de kosten van het geding betalen.

 

De mededeling dat gedetineerden buyten pyn ende bande van ijzere hebben bekend blijkt in de praktijk niet erg betrouwbaar te zijn. Gevangenen werden over het algemeen niet zachtzinnig behandeld. Zze kregen zware straffen en stonden onder hoge psychische druk. Ook de getuigen stonden onder hoge druk. Als later werd ontdekt dat ze niet de waarheid hadden gesproken liepen ze de kans de zelfde straf te krijgen als wanneer ze de misdaad zelf hadden begaan.

Valse getuigenissen en vals aangiften werden eveneens zwaar bestrafd, net als medeplichtigheid en het niet aangeven van een misdrijf, of het verlenen van onderdak aan een misdadiger. Verbanning als straf kwam vaak voor. Buiten de poorten van de stad Utrecht hielden zich vele bannelingen op, vandaar dat het het daar niet veilig was. Verbanningen van honderd of tweehonderd jaar waren niet ongewoon. Wanneer een veroordeelde “up sinen live” verbannen was en hij zich ondanks dat toch ergens vertoonde waar dat niet mocht, dan had iedereen het recht hem dood te slaan.

 

                    

                    

                    

                   Uit de acten

Op heden den 3 december 1779 heeft Krijn Hoogeveen, balluw van Mijnden, de Loosdrecht Teccop mitsgaders Loenen etc. gehoord, gevraagd en geëxamineerd de persoon van Aart Willemsz van der Voort op heden gevangene binnen de boeyen dezer balluwscappen ten overstaan van de heeren Willem de Bree en Jacob Timmer, Scheepenen Crimineel dezer balluwschappen….

 

                        Art.1. Zijn gevangens naam, ouderdom, woonplaats en beroep?

Zegt, Aart Willemsz van der Voort, oud omtrent 32 jaar, geboortig en woonende in de Loosdrecht, zijnde een klompenmaker.

  1. Of hij gevangene gekoomen is op den 21 nov 1779 ’s avonds om 8 uur ten huyze van Pieter Gijzen en wie daar in huys waaren?

Zegt ja, en dat daar waaren Pieter Gijzen, Jan Claasz Gijzen, Jurriaan Wieman en Gijsbert Verhoef.

  1. Of hij gevangene na eenige woordenwisseling is aangevallen door Jan Claasz Gijzen en door denzelve geslagen?

Zegt ja, dog zonder eenige woordenwisselinge

  1. Of hij gevangene daarna gezeeten aan de haard van Pieter Gijzen is weder aangetroffen door Jan Claasz Gijzen?

Zegt ja

  1. Of dezelve Jan Claasz Gijzen teruggehouden werd?

Zegt ja

  1. Of Jan Claasz Gijzen daarop is uyt het huys gegaan?

Zegt ja ook

  1. Of hij gevangene gehoord heeft dat Jan Claasz Gijzen buyten het huys van Pieter Gijzen zijnde heeft uytgedaagd alle die in het huys van Pieter Gijzen waaren?

Zegt ja dat is waar

  1. Of hij gevangene gezien heeft dat Jan Claasz Gijzen een mes in de hand had?

Zegt ja, gezien te hebben dat Jan Claasz Gijzen een mes in de hand had

  1. Of hem gevangene bekend is waar naa toe Jan Claasz Gijzen gegaan is na gedane uytdaging?

Zegt dat hij daarna wederom in huys is gekoomen

  1. Met wat oogmerk hij gevangene gegaan is naar zijn huys?

Zegt, om een mes te halen

  1. Of hij gevangene koomende van huys Jan Claasz Gijzen heeft uitgedaagd aan het huys van Pieter Gijzen?

Zegt ja, ik heb hem uytgedaagd en een tik op de deur gegeeven

  1. Of dezelve Jan Claasz Gijzen uit het huys van Pieter Gijzen is gekoomen na zijn uytdaging?

Zegt ja, wel

  1. Welk geweer hij gevangene in handen gehad heeft, toen Jan Claasz Gijzen bij hem quam?

Zegt, met een mes waar men het leer mee glad maakt

  1. Of het geweer hetwelck hij gevangene toen heeft bij zig gehad hetzelve is hetgeen hem alhier in justitie is getoond?

Zegt ja dat is het zelve

  1. Of Jan Claasz Gijzen eenig geweer in handen hadtoen hij bij hem gevangene kwam?

                        Zegt ja, dat hij een mes in zijn hand aan zijn zeyde had

  1. Of hij gevangene weet welke wonden hij toegebragt heeft met het alhier vertoonde geweer aan Jan Claasz Gijzen?

Zegt dat niet te weten maar eenig bloet aan zijn hooft bespeurd te hebben

  1. Of hij gevangene eenige wonden door Jan Claasz Gijzen ontfangen heeft?

Zegt ja, een in mijn hand en twee in mijn zeyden

  1. Of hij gevangene weet wanneer hem die wonden zijn toegebragt voor of na de slag aan jan Claasz Gijzen door hem gevangene toegebragt?

Zegt dat niet te weeten

 

Aldus door de heer Balluw gevraagd, gehoord en geëxamineerd etc etc.

3 dec 1779

 

 

Aan de edele achtbare heeren Scheepenen Crimineel van de Loosdrecht

Vertoond recentelijk Krijn Hoogeveen, balluw van Mijnden, de Loosdrecht, Teccop mitsgaders Loenen Holland…

Dat Aart Willemsz van der Voort op Zondag den 21 nov dezes jaars 1779 om acht uuren  gekoomen ten huyze van Pieter Gijzen woonagtig in de Loosdrecht na eenige woordenwisselinge met Jan Claasz Gijzen aldaar tegenwoordig door denzelve Jan Claasz Gijzen aangevallen en geslaagen is. Dat de bovengenoemde AartWillemsz van der Voort na het voorgevallene is gegaan naar zijn huys met een quaad …(gemoed?) en zig voorzien heeft van een geweer, zijnde een mes hetwelck de klompenmakers gebruycken om leer mee glad te maaken.

Zig begeeven heeft aan het huys van bovengenoemde Pieter Gijzen en op diensch deur of venster geklopt te hebben waarop meer genoemde Jan Claasz Gijzen buyten quam denzelven met evengenoemd geweer een slag heeft toegebragt waardoor hij twee wonden bequam als een zware op het hoofd en een ligte aan de wang.

(….) Dat de justitie ten hoogste gelegen ligt dat zoodanige boosaardige menschen met een quaad …(gemoed?) hun evenmensch zwaarte quetsen zoo niet te dooden behoorlijk anderen ten exempel worden gestraft waaromme den verstaander zich zeer tot uw edel achtbare versoekende …Aart Willems van der Voort ten eynde denzelven anderen ten afschrikke zoodanig werde gestraft als uw edelachbare in goede justitie te zullen oordelen te behoren…

3 dec 1779  K. Hoogeveen                    

 

Rechtsdag gehouden op donderdag den 9e december 1779 present het volle collegie van Heeren Scheepenen crimineel dezer balluwschappen denito gootten van Bemmel

 

Eysch en conclusie crimineel de ed achtb heeren scheepenen crimineel van Mijnden, bijde Loosdrechten, overgeven uit den naam en de vanwegen Krijn Hoogeveen Bailluw van Mijnden de Loosdrecht Teccop mitsgaders Loenen Holl. Eyschen op en jegens Aart Willemsz van der Voort, gedetineerde

 

De eyscher deede poneeren dat de gedetineerde buyten pyn en de bande van ijsere bekend en beleeden heeft en de eyscher daar beneevens uyt goede informatiën gebleeken is ten 1e dat de gedetineerde op den 25 nov 1779 des avonds is gekoomen ten huyse van Pieter Gijzen in de Nieuwe Loosdrecht, ten 2e dat aldaar zich mede bevond zekere Jan Claasz Gijzen , ten 3e dat tussen deze laatstgen persoon en den gedetineerde ruzie is ontstaan, ten 4e dat hij gedet kort daarop uyt de huysinghe is uytgegaan naar zijn eigen huys, ten 5e en van daar heeft gehaald een groot mes met twee handvatten lang 23 duym waarmee men gewoon is leder glad te maaken, ten 6e dat hij gedet daarmede is gegaan naar de huysinge van genoemde Pieter Gijzen, ten 7e dat hij gedet voorts op de deur of venster van Pieter Gijzen heeft geklopt en geroepen “Komt er maar uyt”, ten 8e dat daarop uyt die huisinge is gekoomen Jan Claasz Gijzen, ten 9e dat de gedet met dat mes dezelve Jan Claasz Gijzen op het hoofd heeft geslaagen, ten 10e  en daardoor vrij groote wonde aan het hooft en een kleinere wonde aan de linker wang heeft toegebragt, ten 11e dat zoodanige feiten importeerende gewelddadig en onordentlijk gedrag in een land waar orde en justitie regeert niet kunnen worden getollereerd, ten 12e maar anderen ten afschrikke en exempel behooren te worden gecorrigeerd en gestraft, ten 13e waaromme de eysscher vermeend heeft den gedetineerde in hegtenisse bekoomen te hebben de tegen denzelve te moeten

concludeeren:

Ten sine de gedetineerde bij tententie van uw edelachtbare geduurende den tijd van veertien dagen of zoveel korter of langer als uw edelachtbare zullen oordelen te behoren zal worden gesteld te water en te brood en voords geduurende den tijd van drie jaaren gebannen uyt de baluagiën van Mijnden en de Loosdrecht, Loenen Holland zonder geduurende die tijd daarinne te mogen koomen op poene van zwaardere straffe condemneerende de gedetineerde benevens in de kosten en misen van justitie op attes

Was geteekend K. Hoogeveen     

 

Aart Willemsz van der Voort wil toch niet helemaal deugen. In 1777 kwam hij al in aanraking met Justitie en in 1779 wordt hij voor drie jaar verbannen uit de Loosdrechten. Maar in 1787 slaat hij de ruiten in bij een weduwe uit het dorp. En hij bedreigt opnieuw mensen met een klompenmakersmes.

(pak 6 van de gerechtelijke archieven van Nieuw Loosdrecht no 931, de jaren 1780-1789).

 

Maar er is ook nog een andere kant, leren we als we een aantal jaren overslaan:

In 1801 verschijnt Aart van der Voort voor de Kerkeraad van Oud Loosdrecht. Hij heeft een zoon genaamd Jan, die 25 jaar is, maar die uit hoofde van onnozelheid niet voor zichzelf kan zorgen. Aangezien Aart van der Voort zegt niet voor zijn zoon te kunnen zorgen vraagt hij de Kerkeraad om steun. Maar die weigert omdat zij vindt dat Aart dat wel kan.

Evertje van Lunteren, de vrouw van Aart van der Voort zit in het weeshuis van Oud Loosdrecht. De gemeente Oud Loosdrecht vindt daarom dat Nieuw Loosdrecht voor de kosten moet opdraaien, om voor de zoon te zorgen. De zoon is aan zijn lot overgelaten en zwerft door de gemeenten Oud en Nieuw Loosdrecht. Men besluit uiteindelijk Aart van der Voort samen met zijn vrouw in het weeshuis te zetten en een commissie in te stellen die moet uitzoeken hoe het een en ander in de kosten geschikt kan worden.

 

 

Het verhaal van Hendrik Evertsz Gijzen

Op zaterdagmiddag 15 maart 1783 rond een uur of vier in de namiddag kwam Hendrik Evertsz Gijzen, van beroep turftrekker, oud ruim achtentwintig jaar, aan in de kroeg van Tijmen Mirakel te Nieuw Loosdrecht. Hij schoof aan bij de haard, waar ook Joost Harscamp, schipper, Geurt van de Burg, Evert Kroon, Ernst Vede­kers, Gijsbert Mirakel en Dirk de Ronde, allen turftrekkers, omheen waren gezeten.

En Jan Lammertsz, bijgenaamd Jan Poppelap, kleermaker van beroep. Plotseling ontstond er een meningsverschil en dat kan als volgt zijn gegaan.

"Ik heb u gister wel gezien met Sientje Pos" zei Geurt van de Burg tegen Jan Lammertsz.

"Gij mot van Sientje afblijven, die is mijn" zei Hendrik Evertsz, waarop een woordenwisseling volgde die echter snel werd gesust. Hendrik had eerst zijn jas gepakt, maar daarna toch besloten te blijven. Zo kan het zijn gegaan. De suggestie in de verklaring van Geurt van de Burg gaat meer in de richting dat Jan Lammertsz aan Hendrik had gevraagd op te schikken, zodat hij ook bij het vuur kon zitten. Er was daarover een meningsverschil ontstaan, maar even later hadden ze zoals dat heet “de vriendschap gedronken”.

 

Rond een uur of negen ‘s avonds echter, toen Jan Lammertsz met Geurt van de Burg vrolijk zat te praten voor de haard, en de eerst opstond om buiten te gaan wateren, stootte Hendrik plotseling zonder enige aanleiding zijn glas in het gezicht van Jan Lammertsz, waarna hij de stukken nog een paar maal flink in diens aangezicht wreef. Jan Lammertsz stortte voorover, over het lichaam van Dirk de Ronde die nog steeds voor de haard gezeten was. Jan bloedde hevig uit het gelaat hetgeen Evert Kroon ertoe bracht snel een emmer water te gaan halen om het bloed af te wassen.

Hendrik Evertsz rende naar buiten, maar bleef bij de voordeur staan, trok zijn mes en sneed een paar maal over de deurpost, riep: "Kom jelui d'r maar eens uit!"

Daarna keerde hij zich om, liep Christina Pos omver, die later vertelde juist op bezoek te willen gaan bij Tijmen Mirakel en die op een afstandje was blijven toekijken. Zij had gezien dat Hendrik Evertsz  zijn mes aan Gerrit, het zoontje van Aart Vogel, gaf en op de vlucht sloeg.

Hij begaf zich naar zijn schipper Jan Harscamp, de vader van Joost. Deze raadde hem aan zich een paar dagen niet te laten zien in het dorp. Hendrik vertrok naar Amsterdam, naar zijn vriend Teunis Pos, en logeerde enige tijd in diens huis aan de Utrechtse Dwarsstraat.

Een paar weken later, in het begin van april 1783 liep Hendrik langs de Amstel in de nabijheid van de Hoge Sluis. Daar zag hij zijn oom Claas Harmensz Gijzen, die op een turfbok voer, samen met Jurriaan Wieman. Hij kreeg een lift aangeboden en stapte op het Singel van de bok af. Claas Harmensz en Jurriaan Wieman stapten eveneens van de bok af, die ze die nacht aan het Singel zouden laten liggen.

Toen ze echter de volgende morgen bij de turfbok aankwamen zagen zij het luik openstaan. In het vooronder ontdekten zij dat het eten van Jurriaan (een opgesneden brood en een pond kaas) verdwe­nen was. Ook het lood van de mast, dat circa 35 kilo woog, was weg.

"Dat heeft Hendrik gedaan" zeiden ze tegen elkaar, na er een tijdje over te hebben nagedacht.

Ze losten hun vracht en voeren terug naar de Hoge Sluis, waarna Jurriaan naar het huis van Teunis Pos vertrok om Hen­drik op te halen. Samen vertrokken ze daarop naar een koffie­huis bij de Hoge Sluis, waar ze Claas Harmensz troffen. Claas sprak Hendrik direct streng aan over het lood, zo sterk dat Hendrik hem al snel gebaarde mee naar buiten te gaan.

"Indien gij belooft het stil te houden zal ik u vertellen waar het lood is"

Zij begaven zich naar het Singel, naar de plaats waar de turfbok de avond tevoren had gelegen. Hendrik liep naar de waterkant, waar een touw aan een ring aan de kade was gebon­den. Hij pakte het touw en trok het lood dat 35 kilo weegt en aan het andere eind was bevestigd met een puthaak op.

"Hier hebt gij het lood terug"

Claas begaf zich daarop weer naar het koffiehuis, waar hij het lood van de mast aan Jurriaan overhandigde.

De dag daarop voeren ze weer naar Nieuw Loosdrecht. Hendrik bleef in Amsterdam, omdat zijn oom hem had verteld dat men aldaar de ruzie met Jan Poppelap nog niet was vergeten. De verwonding die hem was toegebracht was zo ernstig dat zijn gezicht er voor altijd door was getekend.

Na verloop van tijd ging Hendrik Evertsz werken bij een metselaar in Twisk in West Friesland en daarna haalde hij zand voor Rijk Dros.

In de lente en de zomer van 1784 hield hij zich schuil in het bosje bij Muyeveld, een buurtschapje vlak bij Nieuw Loosdrecht en heel af en toe waagde hij zich bij donker in het dorp, om zijn moeder te bezoeken en schoon goed te halen.

Half augustus 1784 werd hij gearresteerd.

Op 16 augustus werd hij voor de eerste keer verhoord in het rechthuys. In die week vonden ook de getuigenverhoren plaats. Hendrik bleef ontkennen, ondanks de belastende verklaringen. Hij gaf wel toe in het huis van Tijmen Mirakel te zijn ge­weest, maar van een meningsverschil met Jan Lammertsz herin­nerde hij zich niets. Ook niet dat hij na die ruzie eerst met Jan de vriendschap had gedronken, laat staan dat hij daarna zo gemeen was geweest om Jan een bierglas in het gelaat te wrij­ven. Ook had hij geen vrouwspersoon omver gelopen en haar ook niet herkend als Christi­na Pos.

Hij was in Amsterdam geweest, bij Teunis Pos, maar op een turfbok gevaren had hij niet. En zijn oom Claas had hij nooit in een koffiehuis getroffen. Wel had hij gehoord dat er lood was gesto­len van de bok van de heer de Nooy. Dat had een tuinman in 's Graveland hem verteld. Maar hij wist niet of het lood ooit terecht was gekomen.

Op 23 augustus was het geheugen van Hendrik Evertsz een stuk opgefrist. Zonder pijne ende bande van ijzere?

Ja, hij was inderdaad in de kroeg van Tijmen Mirakel geweest en hij had daar ruzie gemaakt met Jan Lammertsz bijgenaamd Jan Poppelap. Deze had hem beledigd en daarom had hij hem een bier­glas in het gelaat geduwd.

- Was deze belediging van dergelijke aard dat er een zo ern­stige mishandeling op moest volgen?

- Ja

           

Geconfronteerd met Claas Gijzen en Jurriaan Wieman gaf Hen­drik toe te zijn meegevaren op de turfbok. Hij had zelfs gehol­pen met schuiven en bomen. Maar daarna op het Singel had hij de bok verlaten.

- En gij bent niet verder op de bok gegaan?

Enig aarzelen.

- Ik ben niet op de bok geweest. Ik bleef op het Singel. Gerrit Sijpestein ging de bok op

- Om wat voor reden ging u de bok op?

- Ik kwam Gerrit Sijpestein, die in de Duvelshoek (buurt rond het Rembrandtplein, W.G.) woont, tegen. We hebben samen een borrel gedronken op de Botermarkt. Daarna gingen we door de Breestraat naar het Singel. Daar zei Gerrit Sijpestein: Daar lijdt een bok. Daar kunnen we wel wat afhalen om geld te maken

- Hoe lang bent gij op de bok geweest?

- Maar even

- Wat hebt gij daar gedaan?

- Gerrit klom de bok op, ging in het vooronder en kwam terug met het lood van de mast. Dat gaf hij aan mij terwijl ik op de kade stond

- En toen bent u er vandoor gegaan?

- Ik heb het lood op de kant gezet. Gerit Sijpestein heeft er een touw aan vastgemaakt en het in het water geschopt. Daarna hebben wij weer een borrel gedronken op de Botermarkt (Rembrandtplein, W.G.)

- Hebt gij de bok opengebroken?

- Nee, Gerrit was tevoren op de bok geweest en had het luik opengebroken                               

 

Het hielp Hendrik weinig dat hij Gerrit Sijpestein, die in de Duvelshoek in Amsterdam woonde, de schuld probeerde te geven. En dat hij, Hendrik, het lood slechts had aangepakt. Dat zou het altijd al, omdat medeplichtigheid toen even zwaar werd bestrafd als de hoofddader.

 

De eis: "...dat zodanige feiten in een land waar goede orde en justitie regeert niet kunnen worden getolereerd, maar anderen te afschrikken exempel te worden gecorrigeerd en gestrafd;

Daarom de eiser vermeend heeft in hechtenisse bekomen tegen denzelve te moeten concluderen;

dat de gedetineerde bij sententie van Ued. Achtb. gedurende de tijd van twee achtereenvolgen­de jaren (...) zal worden gecon­sineerd in een tugthuys, om met zijne handarbeid zijn kost te winnen, en verder zijn leven durende wordt gebannen uit de provincie van Holland en West Vriesland, zonder daar ooit inne te mogen komen op poene van zwaarder straffe;

Condemnerende de gedetineerde daar benevens in de kosten en mise van Justitie.

 

Op de 24e dag van de maand oktober van het jaar 1784 wordt Hendrik Evertsz Gijzen ten gerechtshuize van de Loosdrecht veroordeeld tot levenslange verbanning uit de provincies Holland en West Vriesland. De kosten in het geding worden hem later kwijtgescholden, ongetwijfeld kon hij dat niet betalen. Ook de twee jaar tuchthuis worden hem kwijtgescholden. Misschien heeft meegespeeld dat Hendrik in eerste instantie een te hoge leeftijd had opgegeven. Hij zei ruim 25 jaar oud te zijn bij het eerste verhoor, terwijl hij in werkelijkheid 22 was (hij werd geboren op 18 juli 1762).

Zijn verbanning hield in dat hij zich niet kon vestigen in Loosdrecht, niet in Amsterdam. Toch naar Utrecht? Heeft de verandering van de provinciegrenzen tot gevolg gehad dat hij zich toch vrijer kon bewegen, wellicht. Tot nu toe is hij in het niets verdwenen.

                    

                   Uit de acten

Alsoo op Saterdag 15 maart even over 9 uren De persoon van Hendrik Evertsz Gijsen op een onverwagte en verraderlijkse wijze De persoon Jan Lamberttse met een bierglas in het aangesigt heeft gestooten Dat het cort en clijn was waardoor hij verscheyde gaten in het aangesigt gekregen heeft waardoor de gemelde persoon op een allerysselijkste wijze het bloet uyt aangesigt is geloopen: ende Persoon Hendrik evertse Gijsen aanstonds de deur is uytgevlugt en heeft geroepen comye luy der maar uyt en heeft met zijn mes over mijn deur staan snyde hetwelk is gezien door vrouwpersoon Cristina Pos welke bij mijn meende in huys te coomen.

Maar heef doen zijn mes overgegeven aan jongetje van Vogel welke woont over de scheepen Pos en heef doen geroepen dat hij geen mes had om daarmede te ontkenne. Ik hebbe tot getuige die daarbij in huys geweest zijn Joost Harscamp, Geurt Verburg, Evert Kroon, Ernst Vedeker, Gijsbert Mirakel, Dirk de Ronden en verder mijn huysgezin

Tymen Mirakel welk ik met solemeelle ede (plechtige eed) wil bevestige

 

 

  • Pro justitia

Scheepenen geëxamineerd deze register en gezien hebbende de bewijs bij dezelve overlegd verleenen apprenia corporeel op de persoon van Hendrik Evertse Gijsen actum Loosdregt den 25 maart 1783 ter ordonnantie van deselve Jacob Meyers bij absentie van den secretaris

 

Aan de edele achtbare Scheepenen crimineel van de Loosdregt.

Vertoont …Mr Krijn Hoogeveen, balluw van Mijnden, de Loosdregt, Teccop malgaders Loenen dat Hendrik Evertse Gijsen op saturdag den 15 maart 1783 des avonds geweest is ten huyse van Tymen Mirakel in de Loosdregt woonachtig, dat onder andere op dezelfde avond aldaar mede geweest zijn Jan Lammertsz, Geurt van de Burg, Evert Kroon en Joost Harscamp, dat Hendrik Evertse op genoemde 15 maart dezes jaars 1783 omtrend negen uur den gemelde Jan Lammerts op het onverwagte (wanneer Jan Lammerts van zijn stoel van den haard van Tijmen Mirakel op stond) met een bierglas in het aangesigt geslagen heeft, dat Hendrik Evertse Gijsen met de stukken van t zelve bierglas, t welk door dien slag gebrooken was, Jan Lammerts in het aangesigt gevreeven heeft, waardoor denzelve Jan Lammerts swaare wonden in het aangesigt en wel omtrend den oogen bekoomen heeft en sterk in het aansigt bloeide dat jan Lammerts naa bekoomen wonde van zich zelve zijnde op Geurt van den Burg gevallen is, dat Hendrik Evertse Gijsen terstond naar t voorst voorgevallene uit het huis van Tymen Mirakel gegaan is…

 

Dat de justitie ten hoogste gelegen legt dat soodanig boosdoener anderen ten exempel worde gestraft.

 

Waarom den verhoorder zich keerd tot uw Edelachtbare versoeckende uw Edelachtbare decreet van apprehentice corporeel op den persoon van Hendrik Evertse Gijsen, ten einde denzelve anderen ten afschrikke zodanig worde gestraft als uwe Edelachtbare in goede justitie zullen oordelen te behoren…

t welk doende   K. Hoogeveen

 

Ik ondergeteekende Evert Kroon, oud 27 jaar, wonend in de oude Loosdregt verklaar dat ik op Saterdag den 15 maart 1783 des avonds omtrend negen uur gekoomen ben ten huize van Tymen Mirakel vanwaar ik om tien uur van daar ben gegaan…dat aldaar mede waaren Geurt Verburg, Joost Harscamp, Gijsbert Mirakel, de tuinman van de heer Van Rijn, Dirk de Ronde, Jan Lammerts, Hendrik Evertse Gijsen aan den haard zittende praten en toen zag dat Jan Lammertse het bleod uit het aangesigt liep, dat ik om zijn handen en gesigt van het bleod te waschen een emmer water gehaald heb, dat hendrik Gijsen de deur uitvlugte…verklaare gezien te hebben dat er een glas aan stukken lag, Jan Lammertse aan mij geseid had dat Hendrik Gijsen hem die wond had toegebragt t welk getuige de waarheid te zijn beloovende t zelve nader bij eede te versterken. Actum Loosdregt 18 maart 1783  Evert Kroon  

 

                        Pro Justitia

Op heden den 16 augustus 1784 compareerden voor Jacob Timmer en Dirk Streefkerk Scheepenen van de Loosdrecht, Jurriaan Wieman woonende in de Loosdrecht oud 30 jaar welke ter requisitie van Mr Krijn Hoogeveen balluw van de Loosdrecht Mijnden…verklaarde waar en waarachtig te zijn dat hij deposant in het voorjaar van het voorleedene jaar 1783 met Claas Gijsen op een turfbok van de heer de Nooy gevaren is van de Loosdrecht naar  Amsterdam, en gekoomen te Amsterdam, dat Hendrik Gijsen, toen te Amsterdam bij Teunis Pos in de Utrechtse Dwarsstraat te huis leggende, bij de Hooge Sluis bij hun op de bok is gekoomen en tot de plaats waar de bok des nagts bleev leggen  gevaaren is, dat hij deposant des avonds van de bok afgegaan en de volgende ogtend weder op de bok gekoomen is , wanneer hij deposant bevond dat de bok open gebroken was geweest, dat hij deposant in het vooronder koomende miste zijn eten, bestaande in een opgesnee brood en een pond kaas, en het lood van de mast, dat hij deposant met Claas Gijsen is verder gevaaren om de bok te losschen en onder het vaaren dikwils over het lood gesproken heeft, en aan Claas Gijsen te kennen gegeven heeft dat hij deposant dacht dat Hendrik het lood gestoolen zoude hebben, dat hij deposant weder aan de Hooge Sluis gekoomen, gegaan is naar het huis van Teunis Pos, om Hendrik Gijsen te spreken, dat hij deposant met dezelve Hendrik Gijsen gegaan is naar een koffyhuis bij de Hooge Sluis, waar hij deposant Claas Gijsen vond, dat hij deposant in hetzelve koffyhuis Hendrik Gijsen zeer sterk over het lood heeft aangesproken, dat Hendrik Gijsen toen Claas Gijsen apart geroepen heeft en met dezelve vandaar is heen gegaan, dat Claas Gijsen alleen is wedergekoomen en aan hem deposant verhaald heeft, dat Hendrik Gijsen het lood waaraan een lijntje was, had ui het water gehaald ter plaatse daar de bok des avonds tevoren gelegen had, en hetzelve loot aan hem hadweder gegeven-

Al hetwelk hij deposant verklaarde des opregte waarheid te zijn, geevende voor redenen van weetenschap als in den text zeggende dat ter bevestiging der waarheid zo waarlijk helpe mij god almagtig…

Actum Loosdrecht op dato als boven…

 

Getekend door de schepenen en door Jurriaan Wieman met een eigenhandig gezet X bevestigd.

 

                        Pro Justitia

Op heden den 16 augustus 1784 compareerde voor Jacob Timmer en Dirk Streefkerk Scheepenen van de Loosdrecht Claas Gijsen woonende in de Loosdrecht oud 50 jaar welke ter inquisitie van Mr Krijn Hoogeveen, balluw van de Loosdrecht, Mijnden…verklaarde waar en waarachtig te zijn dat hij deposant in het voorjaar van den verleden jaare 1783 met Jurriaan Wieman op een turfbok van de heer de Nooy gevaren is van de Loosdrecht naar Amsterdam, dat hij deposant te Amsterdam aangekoomen op zijn bok bij de Hooge Sluis gekoomen is, Hendrik Gijsen om hem op t bok te helpen schuiven tot op t cingel, alwaar hij deposant dien nagt met zijn bok gelegen heeft, dat hij deposant tegens ligt en donker van zijn bok is afgegaan en circa negen uur des avonds met Aart Vogel, welke ook met een turfbok van de heer de Nooy aldaar lag, naar zijn bok is gegaan, dat Aart Vogel die als eerste de bok opging aan hem vroeg heb je de bok opengelaten toen gij daarvan af zyt gegaan en hij deposant zeide neen, en bevond dat het keerluik van de bok open gebroken was en dat hij miste het eeten van zijn maat Jurriaan Wieman, dat hij (…) den volgenden ogtend ook gemist heeft het loot van de mast swaar circa zestig a zeventig pond hetwelk hij (…) des avonds tevoren in het vooronder van de bok geborgen had, dat hij (…) de volgende ogtend gevaren is naar het Kleereplein om de bok te losschen, dat zijn maat Jurriaan Wieman van tijd tot tijd over het loot sprak en zeyde dat het hem voorkwam dat Hendrik Gijsen het soude gedaan hebben. Dat hij (…) gevaren is naar de Hooge Sluis alwaar Jurriaan Wieman van hem is afgegaan zeggende ik zal Hendrik Gijsen eens gaan halen, dat hij (…) toen gegaan is in een koffyhuis niet ver van de Hooge Sluis, dat Jurriaan Wieman met Hendrik Gijsen mede in hetzelve koffyhuis gekoomen is, alwaar Jurriaan Wieman denzelve Hendrik Gijsen zeer sterk over het loot aansprak, dat Hendrik Gijsen hem (…) toen buiten de deur riep en seyde indien gy mij belooft het stil te houden sal ik dan zeggen waar het loot is en het uw geven, dat hij (…) daarop gegaan is met hendrik gijsen naar het cingel ter plaatse daar hij met zijn bok de avond tevoren gelegen had, alwaar Hendrik Gijsen het loot waaraan een lijntje was uit het water haalde en aan hem deposant overgaf

 

Al hetwelk hij (…) verklaarde de waarheid te zijn etc.

 

Getekend door de scheepenen en bevestigd door een door Claas Gijsen eigenhandig geplaatst X

 

  • Pro Justitia

Compareerden voor Jacob Arisz Pos, Rutger Loenen en Willem de Bree, Scheepenen van de Loosdrecht, Geurt van de Burg, oud 38 jaar, woonende in de Loosdrecht, welke ter requisitie van mr Krijn Hoogeveen, Balluw van de Loosdrecht…bekende waar en waaragtig te zijn dat hij deposant op Saterdag de 15 maart 1783 des avonds is geweest ten huyze van Tijmen Mirakel, woonagtig in de Loosdrecht alwaar mede waren Joost Harscamp, Evert Kroon, Hendrik Evertse Gijsen , Jan Lammertsze en meer anderen, dat hij deposant in den vooravond omtrend seven ure gehoord had dat Jan Lammertsz aan Hendrik Evertsz zeide dat Hendrik Evertsz Gijsen wat moest omschikken, op dat hij mede aan het vuur kon zitten, dat Hendrik Evertsz Gijsen antwoorde dat sou ik niet gaarne doen (met sulke of soortgelijke woorden in substantie dat yut genoemede geste…tusschen die persoonen eenige woorden ontstaan zijn dan waarna hij deposant gezien heeft dat zij met elkanderen de vriendschap gedronken hebben.

Wijders verklaarde hij deposant dat hij na genoemde woordenwisselingen met jan lammertsz aan den haard met Tijmen Mirakel op boven geseiden avond gezeeten heeft, wanneer hij deposant om negen uur gezien heeft dat Jan Lammertsz (met wien hij deposant in gesprek was) van zijn stoel aan den haard opstond en bij het opstaan door Hendrik Evertsz met een bierglas in het aangesigt geslagen werd, dat ’t zelve glas aan stukken brak, en dat Jan Lammertsz op hem deposant viel, wanneer diezelve swaar in het aangesigt bloeide, en van zigzelvs lag. Eindelijk verklaarde hij deposant , dat hij niet gehoord heeft, dat naar het drinken der vriendschap tusschen Jan Lammertsz en Hendrik Evertsz eenige woorden zijn voorgevallen en dat hendrik evertsz terstond naar het slaan met gezeid glas uit het huis van Tijmen Mirakel gegaan is. Al hetwelk hij deposant verklaarde de opregte waarheid te zijn, gevende voor redenen van weetenschap als in den text zeggende ter bevestiging der waarheid Zo waarlijk helpe mij god almagtig. Actum Loosdrecht den 21 maart 1783.

 

                        Pro Justitia

Compareerde voor Jacob Arisz Pos, Rutger Loenen en Willem de Bree, Scheepenen van de Loosdrecht, Joost Harscamp, oud 33 jaren, woonende in de Loosdrecht, welke ter requisitie van Mr Krijn Hoogeveen Balluw van de Loosdrecht RO bekende waar en waaragtig te zijn dat hij deposant op Saturdag den 15 maart 1783 des avonds van zeven tot negen uur geweest is ten huize van Tijmen Mirakel, mede woonagtig in de Loosdrecht, bij welke Tijmen Mirakel mede waaren Jan Lammertsz, Evert Kroon, Hendrik Evertsz Gijsen, Geurt van de Burg, dat hij deposant op dezelfde avond ten huize van genoemde Tijmen Mirakel omtrend negen uur gezien heeft dat Jan Lammertsz welke met Geurt van de Burg in gesprek was, op staande van zijn stoel aan den haard door Hendrik Evertsz Gijsen een stoot met een ledig bierglas in het aangesigt toegebragt werd waardoor zelve glas aan stuken brak en met welke stukken Hendrik Evertsz Gijsen den genoemde Jan Lammertsz terstont na de stoot met hetzelve glas, in het aangesigt, met zijn handen wreev.

Wijders verklaarde hij deposant dat hij mede gezien heeft dat jan Lammertsz naar de stoot met gezeid bierglas, aan denzelve door Hendrik Evertsz toegebragt op t lijf van geurt van de Burg gevallen is, dat Jan Lammertsz sterk uit t aangesigt bloeide en dat Hendrik Evertsz Gijsen terstont naar het voorgevallene uit het huis van Tijmen Mirakel gegaan is. Hebbende hij deposant niet gehoord dat Jan Lammertsz en Hendrik Evertsz Gijsen eenige woorden of ruzie gehad hebben.

Al hetwelk hij deposant verklaarde de opregte waarheid te zijn, geevende voor reedenen van weetenschap  Zo waarlijk helpe mij god almagtig

Actum Loosdrecht de 21 maart 1783

 

 

 

Eerste verhoor

Op heden den 11 augustus 1784 heeft mr Krijn Hoogeveen Balluw van de Loosdrecht, Mijnden, Teccop en Loenen Hollandsch RO verhoord, gevraagd en geëxamineerd Hendrik Evertsz Gijsen op gisteravond den 10 dezer geapprehendeerd en in de boeyen van de Loosdrecht overgebracht , ten overstaan van Willem de Bree, president Jacob Meyers, Jacob Timmer, Govert Meyers en Dirk Streefkerk, scheepenen van de Loosdrecht op de volgende artikelen en vraagstellingen.

                        Art.1. Zijn gevangens naam, ouderdom, geboorte, woonplaats en bestaan

Zegt: Hendrik Evertsz Gijsen oud ruym vijfentwintig jaar (geb. datum 1862, WG), geboortig en woonagtig in de Loosdrecht, vaaren en in de turf werken.

  1. Of hij gevangene in den voorleden jaare 1783 op den 15 maart geweest is ten huize van Tijmen Mirakel alhier woonagtig

Zegt: Ja

  1. Wie ten huize van den zelve Tijmen Mirakel toen ter tijd waaren

Zegt:  Christiaan en Sugt Grootveld, Claas Boelhouwer, Gerred Gisen en zijn vrouw, Joost Harscamp, Jan Poppelap (=Jan Lammertsz, WG)

  1. Wanneer de gevangene op genoemde dag den 15 maart 1783 is gekoomen in het huis van Tijmen Mirakel.

Zegt: Tegen den avond zeven uure

  1. Op welk uur hij gevangene uit het huis van Tijmen Mirakel gegaan is

Zegt: ’s Avonds omtrend negen uure

  1. Waar na toe hij gevangene toen gegaan is

Zegt: Na zijn schipper Jan Harscamp

  1. Waar of op welke plaats hij gevangene zich zedert dien tijd heeft opgehouden

Zegt: eenige dagen daarna na Amsterdam te zijn gegaan en bij de metselaar in Twisk en vervolgens gevaaren bij Rijk Dros om zand te halen van ….en Naarden en vervolgens bij ’t Bos op Muyeveld gevaaren

  1. Of hij gevangene zedert den 15 maart 1783 nu en dan in de Loosdrecht is geweest

                        Zegt: ja enkele zijden

  1. Op wat tijd van den dag of van de nagt hij gevangene gewoon was in de Loosdregt te koomen

Zegt: tegen de avond om mijn goed te haalen, ook wel bij den dag

  1. Ten welke huyse hij zig in de Loosdregt ophield

Zegt: bij mijn moeder

  1. Om wat reden hij gevangene zedert den 15 maart 1783 niet in de Loosdregt is geweest dan enkele zijden

Zegt: omdat se zeyden dat ik hier niet koomen mogt. Omdat ik ruzie gehad had met Jan

 

Aldus gevraagd gehoord en geëxamineerd en beantwoord zoo als bij …  … en heeft de gevangene na aan de …. Daarbij geassisteerd Actum den … van de Loosdrecht den 11 augustus 1784

X Dit merk is door Hendrik Gijsen zelf gezet

 

                        Tweede verhoor

Op heden de 12 augustus 1784 heeft Mr Krijn Hoogeveen, balluw van Mijnden, de Loosdrecht, Teccop, en Loenen Hollandsche ROJ nader gehoord, gevraagd, en geëxamineerd, Hendrik Evertsz Gijsen, gevangene binnen de boeyen dezer balluwschappen, op de volgende … en vraag…. Ten overstaan van Willem de Bree en Jacob Meyers, scheepenen van de Loosdrecht.

Art 12. Of hij gevangene op den 15 maart 1783 geweest is tegens vier uur des namiddags ten huize van Tijmen Mirakel  in de Loosdrecht woonagtig.

Zegt: ja

Art.13. Of hij gevangene in den vooravond van genoemde dag en wel tuschen zes en seven uur eenige woorden heeft gehad met Jan Lammertsz, alias Jan Poppelap

Zegt: ja

  1. Waarover die woorden ontstaan zijn

zegt:: omdat hij mij voor in huys geplaagd heeft

  1. Of hij gevangene even naar de woordenwisselingen met gezeide Jan Lammertsz de vriendschap met dezelve heeft gedronken

Zegt dat niet te weten

  1. Welke drank in het glas was waarmede hij de vriendschap hebben gedronken

Vervalt

  1. Of hij gevangene circa half negen of negen uur heeft gezien dat Jan Lammertsz van zijn stoel bij den haard staande opstond en in gesprek was met Geurt van den Burg, ook wel Geurt de Jager geheten.

Zegt dat niet te weeten

  1. Of hij gevangene toen een bierglas in de hand genoomen heeft

Zegt: ja, een glas in zijn hand te hebben daar ook (ik) uyt gedronke heb

  1. Of er eenige drank in het zelve glas was, zo ja, welke drank

Zegt niet te weeten of het bier is geweest of jenever

  1. Of hij gevangene met hetzelve glas of met een ander glas Jan Lammertsz in het aangesigt geslaagen heeft

Zegt ja, dat Jan Lammertsz opgestaan zijnde heb ik het glas na hem toe gegooid

  1. Of hetzelve glas door de hem gevangene aan Jan Lammertsz toegebragte slag in het aangesigt gebrooken is

Zegt dat weet ik niet

  1. Op welke plaats in het aangesigt hij gevangene denzelve Jan Lammertsz geraakt heeft

Zegt hem int aangesigt geraakt te hebben maar zegt niet te weeten waar

  1. Of hij gevangene door dien slag aan Jan Lammertsz in het aangesigt toegebragt den selve of gekwetst heeft

Zegt ja!

  1. Welke wonden of kwetsuren hij gevangene Jan Lammertsz heeft toegebragt

Zegt dat niet te weeten

  1. Of hij gevangene gezien heeft dat Jan Lammertsz na dien bekoomen slag met het glas in het aangesigt bloedde

Zegt dat heb ik niet gezien.

  1. Of hij gevangene met de stukken van ’t voornoemde glas even naar den slag den selven Jan Lammertsz in het aangesigt gewreeven heeft

Zegt neen!

  1. Of hij gevangene gezien heeft dat Jan Lammertsz daarop op het lijf van Geurt van de Burg anders genaamt Geurt de Jaager gevallen is

Zegt dat weet ik niet

  1. Of hij gevangene terstont naar het voorgevallene uyt het huys van Tijmen Mirakel is gegaan

Zegt ja

  1. Waar natoe hij gevangene zig op dien avond begeeven heeft

Zegt na mijn schipper Jan Harscamp

  1. Welke persoonen zo bij het slaan met het glas als bij het wrijven met de stukken van hetzelve glas in het aangesigt van Jan Lammertsz zijn tegenwoordig geweest

Zegt dat bij ’t goyen van ‘t glas tegenwoordig geweest Gerred Jasen en ….die ik niet ken

 

Aldus gevraagd, gehoord en geëxamineerd en beantwoord etc…

 

 

                        Derde verhoor

Op heden den 19 augustus 1784 heeft Mr Krijn Hoogeveen etc

 

  1. Daar hij gevangene bij het voorig examen en wel bij art. 28 gesegt heeft dat hij terstont naar het voorgevallene op den avond van den 15 maart 1783 ten huise van Tijmen Mirakel alhier in de Loosdrecht woonagtig uit denselve huis is gegaan zo wordt gevraagd of den gevangene ienmand uit het huis gevolgd is .

Zegt ja, Joost Harscamp

  1. Of hij gevangene buiten de deur van Tijmen Mirakel sijnde geroepen heeft kom jelui er naar buiten

Zegt dat niet te weeten

  1. Of hij gevangene toen ter tijd een mes in de handen heeft gehad

Zegt  dat niet te weeten

  1. Of hij gevangene almede toen ter tijd met hetzelve mes over de posten van de deur van Tijmen Mirakel gesneden heeft

Zegt niet te weeten dat hij een mes gehad heeft

  1. Of hij gevangene zijn mes heeft overgegeeven aan een zoon van Aart Vogel in de Loosdregt woonagtig

Zegt als bij 34

  1. Wat reedenen hij gevangene gehad heeft om zijn mes aan denselve Vogel te geeven

Vervalt

  1. Of hij gevangene buiten de deur van Tijmen Mirakel dien avond zijnde, gezien heeft een vrouwspersoon genaamt Christina Pos

Zegt geen vrouwspersoon gezien te hebben

  1. Bij wien hij gevangene in Amsterdam zijnde heeft tehuis geleegen

Zegt bij Teunis Pos te hebben thuis geleegen omtrend veertien dagen sodra hij te Amsterdam gekoomen is

  1. Of hij gevangene in het voorjaar van den voorledene jaare gevaaren heeft op een turfbok te Amsterdam van de Hooge Sluis tot op het cingel

Zegt neen

  1. Of op deselve bok mede waaren Claas Gijsen en Jurriaan Wieman

Zegt geen bok gezien te hebben

  1. Wanneer hij gevangene die turfbok is afgegaan en met wie

Zegt als bij 40

  1. Of hij gevangene op dien avond wanneer de turfbok op het cingel lag en nadat hij gevangene van dezelve gaagaan was, weder op dezelve turfbok gegaan is

Zegt als bij 40

  1. Wie of welke persoonen er toen op dezelve turfbok waaren

Zegt als bij 40

 

  1. (fout in telling) Om wat rede hij weder op de turfbok gekoomen is

Zegt als bij 40

  1. Of hij gevangene eenige tijd op de turfbok is geweest en hoe lang

Zegt als bij 40

  1. Wat hij gevangene toen ter tijd op de turfbok gedaan heeft

Zegt als bij 40

  1. Wanneer hij gevangene van de turfbok gegaan is

Zegt als bij 40

  1. Waar naar toe hij gevangene toen gegaan is

Vervalt

  1. Of ten huise van Teunis Pos waar hij gevangene te huis lag gekoomen is Jurriaan Wieman

Zegt neen

  1. Over welke saak de zelve Jurriaan Wieman hem gevangene kwam spreeken

Zegt Jurriaan Wieman niet gezien te hebben

  1. Of hij gevangene met jurriaan Wieman gegaan is naar een coffyhuis bij de Hooge Sluis

Vervalt

  1. Of hij gevangene in ’t zelve coffyhuis gevonden heeft Claas Gijsen

Zegt Claas Gijsen nooit in een coffyhuis gezien te hebben.

  1. (fout in telling) Of hij gevangene uit ’t coffyhuis gegaan is met Claas gijsen

Zegt als bij 50

  1. Waar hij gevangene met Claas Gijsen gegaan is

Zegt als bij 50

  1. Of hem gevangene bekend is dat er in het begin van april van den jaare 1783 uit de bok van de heer de Nooy lood gestoolen is

Zegt ja

  1. Van wie hij gevangene zulks gehoord heeft

Zegt van een tuinman die toen van ’s Graveland kwam en te Haarlem ging woonen

  1. Of hem gevangene bekend is dat de bok is open gebrooken

Zegt neen

  1. Of hij gevangene door Jurriaan Wieman en Claas Gijsen over het stelen van lood aangesprooken is

Zegt neen

  1. Of hij gevangene weet of het lood weder teregt gekoomen is en aan Claas Gijsen gegeven of iemand anders

Zegt neen

 

Aldus gevraagd, gehoord en geëxamineerd etc

 

 

                        Vierde en laatste verhoor

Op heden den 23 augustus 1784 heeft mr Krijn Hoogeveen, baljuw van de Loosdrecht, Mijnden, etc, gehoord, gevraagd en geëxamineerd Hendrik Evertsz Gijsen, gevangene binnen de boeyen dezer baljuwschappen  op de volgende articulen en vraagpoicten ten overstaan van Jacob Meyers, Govert meyers- Willem bakker, Scheepenen van de Loosdrecht en in het bijzijn van Claas Gijsen en Jurriaan Wieman, getuigen.

 

Art. 1. Of hij gevangene in het voorjaar van den voorleden jaare 1783 gevaaren heeft te Amsterdam op een turfbok van den Hooge Sluis tot op het cingel

Zegt ja

 

                        Art. 2. Of op denzelve bok waaren Claas Gijsen en Jurriaan Wieman

Zegt ja

                        Art. 3. Of hij dezelve bok heeft helpen schuiven en boomen tot op het cingel

Zegt ja

                        Art 4. Wanneer hij van de bok is afgegaan en met wie

Zegt met Claas Gijsen

Art 5. Of hij op die avond wanneer hij met de turfbok gevaaren was tot op het cingel, en ervan was afgegaan, weder op de turfbok gegaan is

Zegt neen

                        Art 6. Met wie of welke persoonen hij gevangene op de turfbok toen gegaan is

Zegt met dat hij met Gerrit Sijpestein (!) gegaan is naar de turfbok, dat op het cingel is blijven staan, dat Gerrit Sijpestein op de bok gegaan is.

                        Art 7. Met wat oogmerk of om wat reede hij toen weder bij de turfbok gekoomen is

Zegt dat hij Gerrit Sijpestein op de Breestraat tegengekomen is, dat hij met dezelve een borrel gedronken heeft op de Breestraat (= Regulierbreestraat, WG), dat Gerrit Sijpestein zei: “Kom, laten wij nu het cingel langsgaan”, en op het cingel gekoomen zei Gerrit Sijpestein: “Daar lijd een bok, daar kunnen wij wel wat afhalen om geld van te maken”.

                        Art 8. Of hij eenige tijd bij de turfbok geweest is en hoe lang

Zegt:  maar even

                        Art 9. Wat hij toen ter tijd bij of op de turfbok gedaan heeft

Zegt dat Gerrit Sijpestein hem het lood dat hij uit het vooronder gehaald had, aangav

                        Art 10. Wanneer hij gevangene van de turfbok weer die avond afgegaan is en met wie

Zegt maar een korte tijd bij de turfbok geweest te zijn en met Gerrit Sijpestein weder naar de Breestraat gegaan te zijn

                        Art 11. Waar natoe hij toen weder gegaan is

Zegt van de Breestraat naar de Son op de Botermarkt en vandaar naar zijn slaapstee

Art 12. Of hij in het voorjaar van het voorleden jaar 1783 en wel in het laatst van maart en in het begin van april heeft tehuis gelegen bij Teunis Pos in de Utrechtse Dwarsstraat te Amsterdam

Zegt ja

                        Art 13. Of ten huize van Teunis Pos gekoomen is Jurriaan Wieman om hem gevangene te spreeken

Zegt ja

                        Art 14. Om welke saak Jurriaan Wieman hem heeft aangesprooken

Zegt dat Jurriaan Wieman hem gezegt heeft dat hij Claas Gijsen ontmoeten moest in het coffyhuis

                        Art 15. Of hij gevangen met Jurriaan Wieman gegaan is naar een coffyhuis bij de HoogeSluis

Zegt ja

Art 16. Of Jurriaan Wieman hem in het coffyhuis heeft gesprooken over lood dat van de bok, daar Jurriaan Wieman op vaarde, gestoolen was

Zegt ja

                        Art 18. (fout in telling) Of in het coffyhuys bij de HoogeSluis was Claas Gijsen

Zegt ja

                        Art 19. Of hij gevangene Claas Gijsen in het coffyhuis geroepen heeft

Zegt dat Claas Gijsen hem niet geroepen heeft, maar dat Claas eerst buiten de deur gegaan is en dat hij gevangene gevolgd is

Art 20. Of hij met Claas Gijsen uit het coffyhuis zijnde, aan hem gezegt heeft dat hij wist waar het lood was en het aan Claas zoude wedergeeven indien Claas beloofde het stil te zullen houden.

Zegt ja

Art 21. Of hij met Claas gegaan is naar het cingel, terplaatse daar waar de bok ’s avonds tevooren gelegen had

Zegt ja

 

Art 22. Of hij met Claas op genoemde plaats gekoomen het lood uit het water gehaald heeft en aan Claas wedergegeven

Zegt ja

                        Art 23. Waarmede hij gevangene het lood uit het water gehaald heeft

Zegt: met een haak

                        Art 24. Of het lood met een touw of lijntje vastgebonden was

Zegt ja

                        Art 25. Wie het touw of lijntje aan het lood heeft vastgebonden

Zegt: Gerrit Sijpestein

                        Art 26. Wie het lood in t waater heeft laten zinken

Zegt dat hij gevangene het lood op den wal gezet en dat Gerrit Sijpestein het lood van de wal af schupte, in het water

                        Art 27. Om wat reeden het lood in het water verborgen werd

Zegt dat Gerrit Sijpestein het de volgende dag wel soude krijgen

                        Art 28. Of hij gevangene de bok open heeft gemaakt

Zegt dat de bok open lag toen hij er aan kwam en dat Gerrit sijpestein aan hem gesegt heeft dat hij tevooren al op de bok geweest was

 

Aldus gevraagd, gehoord en geëxamineerd en beantwoord zoals bij ieder articul staat uitgedrukt en heeft de gevangene na gedane …lectuur daarbij gepersisteerd

Actum ter Rechtkamere van de Loosdrecht deze 23 augustus 1784

Dit merk X is gezet door Hendrik Evertsz Gijsen

Jacob Meyers

Govert meyers

Willem Bakker

 

 

 

                        VONNIS

  • Pro Justitia

Eisch en conclusie crimineel. De edele achtbare Heren Scheepen crimineel van de balluwschappen Loosdrecht overgegeven uit naam en van Mr Krijn Hoogeveen, balluw van de Loosdrecht, Mijnden, Teccop, mitsgaders Loenen Hollandsch RO

Eischer jegens Hendrik Evertsz Gijsen- gedetineerde

 

De eischer deede poneren dat de gedetineerde buiten pijn en banden van ijzere bekend en beleeden heeft en den eischer daarbenevens uit goede informatien gebleken is. Dat de gedetineerde inplaats van zig op een ordentelijke wijze te gedragen zig niet ontzien heeft aan een zeer slechte en allesints onbetamelijk levensgedrag schuldig te maken.

Dat hij gedetineerde op den 15 maart des voorleden jaars 1783 van dit (zijn) zeer slecht en voor den evenmensch zeer gevaarlijk gedrag een bewijs heeft gegeven.

Dat hij gedetineerde namelijk op gezeide 15 maart 1783 tegen vier uur ten huize van Tijmen Mirakel alhier woonagtig gekoomen is.

Dat hij gedetineerde (wel is waar) in den vooravond van genoemde dag ten 3 uur eenige woordenwisselingen met jan Lammertsz mede alhier woonagtig gehad heeft: maar dat tuschen den gemelde Jan Lammertsz en den gedetineerde die woordenwisselingen opgehouden hebben.

Dat hij gedetineerde dan nadat zij met elkander herenigt  waren tuschen half negen en negen uur  op meergenoemde dag, een glas  heeft genomen en op ’t onverwagts Jan lammertsz hetzelve glas in het aangesigt geworpen heeft met dat gevolg dat Lan Lammertsz daardoor in het aangesigt zeer swaar gewond is geworden, dat deselve sterk bloede.

Dat hij gedetineerde dit sijn slegt gedrag allesints bevestigt heeft blijkt vooreens dat hij gedetineerde terstont, naar de door hem aan Jan lammertsz toegebragte slag met het glas, uit het huis van Tijmen Mirakel gegaan is, ten tweeden dat hij gedetineerde om de justitie te ontvlugten zig elders begeven heeft, zijnde voornamelijk in den beginne naar het geval en niet dan enkele zijden (=keren) en als tersluiks in de Loosdrecht geweest.

Dat de gedetineerde zig verders heeft schuldig gemaakt aan dieverye met het goed zijn evenmensch te ontvreemden.

Dat hij gedetineerde zig dusdanig heeft gedragen in het begin van de maand april des voorleden jaars 1783.

 Dat hem gedetineerde, toentertijd te Amsterdam woonende, op de Breestraat (Regulierbreestraat) ontmoet is eene Gerrit Sijpestein, aldaar in de Duvelshoek woonagtig.

Dat hij gedetineerde met Gerrit Sijpestein gegaan is naar het Cingel en gekoomen bij een turfbok aldaar leggende behoorende aan de heer de Nooy.

Dat Gerrit Sijpestein aan hem gedetineerde zeide ‘Daar lijd een bok, daar kunnen wij wel wat vanaf halen om geld van te maken’, beloovende Gerrit Sijpestein aan hem gedetineerde van hetgeen zij zouden krijgen ook wat te geven.

Dat hij gedetineerde toen bij de turfbok is gegaan en op de bok staande een stuk lood heeft aangenomen ’t welk Gerrit Sijpestein uit het vooronder van de bok gehaald had.

Dat hij gedetineerde het zelven lood heeft op de wal gezet en welk lood door Gerrit sijpestein (nadat hij een lijn of touw aan ’t zelve gebonden had) in het water werd geworpen om daarna te kunnen krijgen.

Dat desdaags naar de gepleegde en hierboven genarreerde diefstal bij hem gedetineerde toen ter tijd te huis leggende bij Teunis Pos in de Utrechtse Dwarsstraat, gekoomen is Jurriaan Wieman.

Dat Jurriaan Wieman hem gedetineerde versogt heeft te koomen in een coffyhuis bij de Hooge Sluis.

Dat hij gedetineerde in het genoemde coffyhuis gekoomen is en aldaar gevonden heeft Claas Gijsen.

Dat hij gedetineerde in hetzelve coffyhuis door Jurriaan Wieman en Claas Gijsen, beide de voornoemde turfbok bevaarende, zeer ernstig is aangesproken over het gestoolene lood.

Dat hij gedetineerde daarop met Claas Gijsen apartgegaan is uit het coffyhuis en aan denzelve gezegd heeft ‘Indien gij mij belooft het stil te houden, zal ik u zeggen waar het lood is en ik zal het u wedergeven’

Dat hij gedetineerde toen met Claas Gijsen gegaan is naar het cingel en ter plaatse, waar de turfbok savonds tevoren gelegen had, met een puthaak het gestoolene lood, t welk aan een touw of lijntje vastgebonden was, uit het water ophaalde en aan Claas Gijsen overgaf.

Dat soodanige feyten in een land daar goede orde regeerd, niet kunnen worden getollereerd, maar anderen ten afschrik en exempel behooren te worden gecorrigeerd en gestraft.

Waaromme de eischer vermeend heeft den gedetineerde in hegtenisse bekoomen te hebben tegen denzelven te moeten

Concludeeren:

Ter sine den gedetineerden bij sententie van uw edelachtb geduurende den tijd van twee jaaren, of zoveel langer of korter als uw edel achb zullen oordelen te behooren, zal worden geconsineerd in een tugthuis, om met zijne handenarbeid zijn kost te winnen, en verders zijn leven lang geduurende gebannen uit de provintie van Holland en West Vrieslant zonder daar ooit inne te moogen koomen, op poene van swaarder Straffe:

Condemneerende den gedetineerden daar beneevens in de kosten van mise van Justitie.

K.Hoogeveen.

 

 

 

 

 

Uit de kerkelijke archieven:

 

Geijzen, Jan; Nieuw Loosdrecht. Gehuwd met Hendrikje den Duin. Archieven der Kerkeraad 26 juni 1815:

...ten derden, dat men bevonden hebbende dat broeder Jan Geijsen en deszelfs huisvrouw zuster Hendrikje den Duin zich wegens geloof aan toverij, toevlugtneming tot waarzeggerij en uitoefe­ning van allerlei bijgelovigheden ergerlijk in leer en leven gedragen hebben, zelfs tegen den herhaalde vermaninghen van den leraar, genoodzaakt was genoemde leden onder censure te stellen, waarvan de voorzigtigen en liefderijke uitvoering aan den predi­kant en ouderling word aanbevolen. De vergadering werd met gebed en dankzegging gesloten.

 

 

 

 

7 maart 1820

De vergadering met het gebed geopend zijnde, is door den Kerkeraad genomen het volgende besluit:

Alsoo, aangaande Aaltje Gijzen, lid dezer gemeente zints geruime tijd, de allerongelukkigste berigten in omloop waren gekoomen, alsof zij door oneerbaar gedrag, openlijk ergernis aan de gemeente had gegeven. Alsoo de Kerkeraad het van zijnen plaats geoordeeld heeft haar ter verantwoording te roepen, ten einde haar gelegenheid te geven zich te verdedigen en daardoor alle blaam van zich te weeren.

Alsoo genoemde Aaltje Gijzen , tot driemaal toe zoodanige uitnodiging heeft ontvangen, zonder aan dezelve te beantwoorden, maar zelfs verzeekerende zulks volstrekt niet te zullen doen, en daarmede verbindende zeer ongepaste en beledigende uitdrukkingen.

Alsoo de Kerkeraad eenpariglijk dit gedrag beschouwd heeft als strijdig met de verbintenis welke ieder lid bij het doen zijner belijdenis aangaat, zo is het dat hiermede Aaltje Gijzen verklaard wordt als gesteld  onder zodanige censure welke aan haar volstrekt verbiedt de viering van het Heilig Avondmaal, ende haar plaatst onder het allernauwste toezigt  van den Kerkenraad, totdat zij ware boetvaardigheid en verbetering zal hebben betoond. De Kerkeraad heeft gewild dat van dit vonnis zal worden melding gemaakt openlijk van den preekstoel op aanstaande zondag 12 maart 1820. De Kerkenraad behoudt aan zig het regt  om in elk geval de openbare gerugte ten aanzien van het gedrag van Aaltje Gijzen mogten blijken gegrond te zijn geweest, haar omtrend deze nu nog niet bekende of beleden misdaad, zodanig te behandelen , als nuttig en nodig zal worden geoordeeld.

De Kerkeraad endeluk heeft gewild dat van het bovenstaande aan Aaltje Gijzen schriftelijk zal kennis gegeven worden.

De vergadering is met dankzegging geëindigd.

 

12 nov 1820

Voor den Kerkenraad verschenen Aaltje Gijzen met verzoek dat van haar gegeven mogt worden vergiffenis van haar betoond wangedrag en terugtrekking van het vonnis ’t welk over haar op 7 maart was uitgesproken. De Kerkeraad vertrouwende dat dit verzoek gegrond is op een waaragtig berouw heeft gemeend haar zulks zonder eenige terughouding  te kunnen en te moeten toestaan. En heeft de Kerkeraad geoordeeld hiervan aan de Gemeente openlijk van den predikstoel te moeten kennisgeven, vermaanende een iegelijk genoemde zuster aan te merken als terukgekomen van dwaling, en haar als zoodanig te behandelen.

 

24 april 1835

Censuur van Aaltje Gijzen als publieke catechisant-

Bij deze gelegenheid vond zich de Kerkeraad in de zeer onaangename en treurige verplichting te moeten spreken over Aaltje Gijzen, vroeger weduwe van Jacob Pos, thans gehuwd met Wijnand van Barneveld, met wien zij den 12e dezer maand haar huwelijk kerkelijk heeft laten inzegenen, in deze gemeente in betrekking staande als openbaar catechisant, daar denselven reeds den 23e dezer zelde maand moeder was geworden. De Kerkeraad ofschoon met droefheid over zulk een oneerbaar gedrag, aangedaan, gevoelde tevens zijne verplichting, om zich aan deze zaak met allen ernst te laten gelegen liggen, en op haar te doen welk hetgeen ieder lid zich in geval van zich te misgaan zich waardig maakt.

In aanmerking nemende haar publieke betrekking in de gemeente, en de verzwarende omstandigheden  die hierbij zo sterk spraken heeft de Kerkeraad het van zijnen pligt geacht, genoemde Aaltje Gijzen finaal van hare betrekking als catechisant te censureren, en haar daarvan door den volgenden brief schriftelijk kennis te geven.

 

 

 

Gerbrand Adriaensz Bredero was geboren in 1585 en hij stierf in 1618. Hij werd dus slechts 33 jaar oud, maar hij heeft in die korte tijd als geen ander het leven van het gewone volk weten te vatten in verhalen en gedichten. Hij stierf aan een longontsteking, die hij had opgelopen toen hij bij het schaatsen door het ijs was gezakt.

In het hierna volgende gedicht Boerengeselschap, (gepubliceerd in het Boertigh Liedboeck, 1621), worden de belevenissen opgetekend van Arend Pieter Gijzen en het  tekent op een zeer realistische manier het leven in die tijd. Ik heb het gekozen niet alleen vanwege de naam Gijzen, maar zeker ook omdat de feiten die ik heb gevonden over de belevenissen van de familie Gijzen in Loosdrecht, heel nauw aansluiten bij de gebeurtenissen die beschreven worden in dit gedicht, dat zich afspeelt in Vinkeveen

 

                         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                         

                        BOEREN-GEZELSCHAP

Arend Pieter Gijzen, met Mieuwes, Jaap, en Leen,

en Klaasje, en Kloentje, die trokken samen heen

naar 't dorp van Vinkeveen;

wangt ouwe Frangs, die gaf z'n gangs,

die werd er of'ereên.

 

Arend Pieter Gijzen die was zo rein in 't bruin,

z'n hoed met bloemfluwiel die zat hem vrij wat kuin,

wat scheefjes en wat schuin,

zodat ze bloot, ternauwernood

stongd hallef op z'n kruin.

 

Maar Mieuwes, en Leentje, en Jaapje, Klaas en Kloen

die waren 'eklied nog op het oud fitsoen,

in't rood, in't wit, in't groen,

in't grijs, in't grauw, in't paars, in't blauw,

gelijk de boeren doen.

 

Als nou dit vollekje te Vinkeveen ankwam,

daar vongden ze Keesje, en Teunis, en Jan Schram,

en Dirk van Diemerdam,

met Sijmen Sloot, en Jan de Dood,

met Tijs, en Barend Bam.

 

De meisjes van de Vecht, en van de Vinkebuurt

die hadden hun tuigje te wonderlijk 'eschuurd,

o, ze waren zo 'eguurd,

maar denkt iens: Fij had lange Sij

haar ongerriem 'ehuurd!

 

Zij gingen in't selsip: daar werden zo 'eschrangst,

gedronken, gezongen, gedreumeld en gedangst,

gedobbeld en gekangst,

men riep om wijn, het most zo zijn,

elk boerman was 'n langst.

 

Maar Mieuwes en Trijntje, die zoete slechte slooi,

die liepen met mekander uit 't huis in't hooi,

met zulk geflikkeflooi,

en zulk gewroet, och 't was zo zoet,

mij docht, het was zo mooi!

 

Aalwerige Arend, die trok het ierste mes,

teuge Piet Krankhoofd, en Korzelige Kes,

maar Brangd van Kalenes

die nam een greep, hij kreeg een keep,

met nog een boer vijf zes.

 

De meisjes die liepen, en lieten dat geschil,

kannen noch kandelaars, noch niets en stong er stil;

maar Kloens die stak en hil

zo dapper uit, dat een veenpuit

daar dood ter aarde vil.

 

Sijmen nam de rooster, de beuzem en de tang,

en wurp ze Ebbert, en Krelis veur de wang,

het goedje ging z'n gang,

hetzij deur't glas, of waar't ook was;

mijn blijven was niet lang.

 

Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed,

mijdt der boeren feesten, zij zijn zelden zo zoet,

of't kost iemand zijn bloed,

en drinkt met mijn een roemer wijn,

dat is jou wel zo goed.

........................................................................................................................................................... Gerbrand Adriaensz Bredero

 

 

[1]

 

 

                

                

                

                

                

                

                

                

                

                

                

                

                

                

                

 

 

 

 

 

 

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                   Nawoord

Misschien is het voor het grootste deel aan Jef van Egmond, de sous-chef van de Uitleen te danken geweest dat ik het op de Universiteitsbibliotheek altijd naar mijn zin heb gehad, maar het feit dat deze was gehuisvest in het vroegere paleis van Koning Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse keizer, heeft ongetwij­feld ook een grote rol gespeeld. Een prachtig gebouw, met smalle donkere gange­tjes die uitkwamen op verrassend grote zalen, volgestouwd met tienduizenden boeken.

Uren heb ik doorgebracht in de Kapel, die niet meer als zodanig dienst deed, maar waar alle dissertaties werden be­waard.

En in Sing-Sing, een drie verdiepingen tellend maga­zijn, waarvan de vloeren bestonden uit enorme stalen roosters, die deden denken aan een reusachtige frietsnijder. Als je boven stond kon je helemaal tot beneden kijken. Ik keek altijd strak voor me uit als ik daar moest zijn, al had ik soms de neiging om vlak langs mijn lichaam naar beneden te kijken en dan stevig door te lopen. De duizeling die dan onverbiddelijk volgde kon je voelen tot in je onder­lijf.

De bibliotheek, een mooi gebouw, maar het werk was niet erg inspirerend geweest, vooral die zomer van 1981 niet. De hele catalogus moest op microfilm worden gezet, hetgeen inhield dat meer dan zesduizend catalogusboekjes gefotografeerd moesten worden, waarvoor uitzendkrachten werden inge­huurd, maar ook de vaste personeelsleden moesten meewerken aan die enorme klus.

De Leidse boekjes werden met stapels tegelijk naar de kapel versleept, om daar te worden gefotografeerd, en dan moesten ze natuurlijk ook weer worden teruggebracht.

Toen iedereen dacht dat het klaar was en er steekproeven werden genomen, bleek dat de robotarm van de camera ettelijke van de beduimelde pagina's van de Leidse boekjes had gemist. En weer moesten er uitzendkrachten komen om de gemiste pagi­na's op te sporen en opnieuw te laten fotograferen.

Toch ben ik op die manier tot het starten van dit onderzoek gekomen.

Lang verleden tijden, andere tijden. Natuurlijk is het nu zo dat alles in plaats van op micro-fiche gewoon in de computer zit opgeslagen. Maar de onderzoeker zal nog altijd worden geconfronteerd met de Leidse Boekjes. Net als de ware liefhebber zeg ik: er gaat niet boven de geur van gewoon papier. Dan heb je toch een beetje het idee dat je de tijd , de voorbijgegane en verloren tijd, toch weer een beetje ruikt.

 

Utrecht, juli 2002

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                    

                   Gijzen in Nieuw Loosdrecht

 

Gijsen, Aaltje  geb. te Nieuw Loosdrecht op 12 dec 1698

Hendrick Dircksz Gijsen een kint en is genaamt Aaltje

De moeder Gooltje Aarts

 

Gijzen, Aaltje geb. te Loenen. Huw.reg. 1674-1763: 1686 Heden den 13 octob. zijn nae drie achtereenvolgende proclamatien in de kerk te Nieuwersluis in de huwelijken staat bevestigd Dirck Gijsbert­se, JM van Slootdijk, woonende op Beerevelt, met Jannetje Hendrix JD uit Mijn(d)en en

Harmen Hendrix JM uit Mijn(d)en met Aaltje Gijsen, JD van Sloot­dijk, woonende op Beerevelt.

Aantekening: Gedurende korte tijd had Nieuwersluis een eigen kerk!

 

Gijsen, Aaltje Pietersd  geb. te Nieuw Loosdrecht rond 1705, huwt met Tijmen Kroon datum onbek. Dochter Jannetje geb. 7 mei 1739

 

Gijzen, Aaltje  Nieuw Loosdrecht. Geb.dat. omstr. 1800. Huwt met Jacob Pos, na diens dood huwt zij Wijnand van Barneveld op 12 apr 1835, maar aangezien zij op 23 apr 1835 een kind krijgt en dit als zeer onbetamelijk wordt gezien, aangezien zij catechisant der kerk is, en omdat zij op 7 mrt 1820 (maar op 12 nov 1820 haar spijt betuigt) ook al gewaarschuwd was, wordt zij op 25 apr 1835 uit het ambt van openbaar catechisant gezet. Akten in be­zit.

 

Gijssen, Arritje  geb. te Nieuw Loosdrecht op 3 juli 1695

Jan Gijssen een kint laten dopen en is genaamt Arritje.

De moeder Gooltje Aarts.

 

Gijssen, Arij  geb. te Nieuw Loosdrecht op 26 oct 1681

Hendrick Gijssens kint ten doop geprofonteerd en is genaamd Arij

               De moeder Marretje Melis

 

               Gijssen, Arij  geb. te Nieuw Loosdrecht op 3 sept 1684

Van Hendrik Gijssen een kint ten doop gehouden en is genaamd Arij

De moeder Marretje Melis

 

Gijsen, Claas Dirksz  geb. 1674 te Nieuw Loosdrecht. Gehuwd met Pietertje Willems

Kinderen:

Louwertje (Lammertje) 27 nov 1695

Lourens  geb. 30 nov 1698

Neeltje  geb. 26 nov 1696

Dirk  geb. 20 febr 1701

               Tijmen  geb. 22 jan 1705

 

Gijssen, Claasjan  geb. 6 febr 1689 te Nieuw Loosdrecht

Jan Gijssen een kint laten dopen en is genaamt Claasjan

De moeder Marretje Willems

 

Gijsen, Dirk  geb. 3 juli 1700 te Nieuwe Loosdrecht

De vader Hendrik Dirksz

De moeder Gooltje Aarts

Hij overlijdt 5 aug 1748

(classis p.o. begr. 31.

  1"      10"  V  3.50.)

 

Gijsen, Evert Pietersz  geb. te Nieuwe Loosdrecht omstr. 1705. Huwt op 27 okt 1743 met Trijntje Zeldenrijk

Kinderen:

Pieter  geb. 30 aug 1744

Marretje  geb. 18 aug 1754

Marretje  geb. 9 jan 1756

Teunis  geb. 27 jan 1758

Hendrik  geb. 18 juli 1762

Teunis  geb. 27 jan 1758

Hendrik  geb. 18 juli 1762

 

Gijsen, Geertje  geb. te Nieuwe Loosdrecht op 15 mei 1740, dochter van Hendrik Gerritsz. Huwt op 7 mei 1786 met Arie van Oostrum te Breukelen

 

Gijsen, Geertje  geb. te Nieuwe Loosdrecht op 23 juli 1758, dochter van Hendrik Gerritsz Gijzen en Marretje Sijpestein

 

Gijsen, Gerrit Hendriksz  * geb. te Nieuwe Loosdrecht  geb.dat. onbek. waarschijnlijk rond 1700.

Huwt:

  1. Geertje Aalbersd Schippers
  2. Geertje Gijsd Timmer op 9 okt 1739

Huwelijksacte:

Gerrit Hendriksz Gijzen. Wednr. wijle Geertje Aalbersd Schippers uit de Nieuwe loosdrecht - en Geertje Gijsd Timmer uit de Nieuwe Loosdrecht

Kind: Hendrick Gerritsz geb. omstr. 1725  (niet aantoonbaar)

 

Gijzen, Gerrit Hendriksz * geb. 12 sept 1756 te Nieuwe Loos­drecht, overl. 25 nov 1809. Zoon van Hendrik Gerritsz Gijzen en Marretje Teunisd Sijpestein. Huwt op 23 febr 1777 met Dirkje van Schoonho­ven in de Catherij­nekerk te Utrecht (huwelijksakte in bezit.

Gerrit Gijze J.M. en Dirkje van Schoonhoven J.D. beyde te Maars­sen  woonende zij met een behoorlijke attestatie van Maarssen.- Dat hunne drie houwelijckse voorstellingen aldaar onverhindert gegaan waren op den 23 febrary 1777 alhier in de Catharinekerk in den houwelijken staat in gezegent en bevestigt door mij Paulus Rutgers.

Zij overlijdt 4 dec 1837.

Bij zijn huwelijk wordt als woonplaats vermeld Maarssen (1777), maar hij vestigt zich in 1802 in Utrecht (buijten de Waardpoort). Hij sterft op 25 nov 1809 in Utrecht en wordt begraven in de Jacobikerk, kosten 41 gulden (gildelaken, akte in bezit).

Kinderen:

Hendrik  geb. 10 aug 1777 te Maarssen  *  Oranje

Andries  geb. 10 jan 1779 te Maarssen @  Groen

Teunis  geb. 4 jan 1784 te Maarssen    $ Rose

Thomas 1 jan 1786, overl 1790.

Martha  geb. 2 mei 1788 te Maarssen

Thomas  1790, gedoopt 3 april 1791 te Maarssen  #  Blauw

Gijsje  geb. 29 sept 1793 ged. in de Jacobikerk, geref. Doophef­fer: de vader. Adres: bij de Rode Brug.

Jan  geb. 1 april 1798  geref. Nicolaikerk, adres Nicolaisteeg, Utrecht. Doopheffer: de vader. Get. Aletta Visscher, lidmaat, wonende Jufferstraat bij de Geertekerk. Doopb. 18 blz. 289

Poorterboek Utrecht 4 juni 1802:

Gijsen/: Gerrit Hendriksz geboren in de Loosdreght, en zijne zes kinde­ren met namen Andries, Hendrik, Teunis, Matje, Thomas en Jan Gijsen, geboren te Maarssen.

Gerrit was koopman van beroep, maar hij verdiende blijkbaar niet genoeg om zijn kinderen te kunnen onderhouden.

Archief der voormalige gemeente Maarssen: Acte van indemniteit gem. Maarssen 1790:

 "Wij schout en Scheepenen van Maarssen declareeren bij deze dat in gevalle de personen van Andries, Hendrik, Theunis, Thomas en Martha Gijsen (!), kinderen van Gerrit Gijssen (!) en Dirkje van Schoonhoven, geboren in deze gemeente en zijnde van de gerefor­meerde godsdienst dewelke voornemens zijn zig metterwoon van hier naar elders binnen deze provincie te begeven 't eenige tijd tot onderhoogste armoede mogte komen te geraken dezelve door de Diaconie der kerke van Maarssen waaronder de opgezeetenen en deesalgerechtigd respectiven Parochieen of ... zullen moeten worden onderhouden en gealineteerd in conformite van de onde ed. mogende heeren Staten dezer provincie op den 5 augustus 1777. Actum Maarssen 12 febr 1790

  1. Register v akten van indemniteit 1742-1810 3 delen
  2. Lijst der weerbare manschappen tussen de 18 en 60 jaar. 1784 1 omslag

 

Gijssen, Gerrit Jansz  geb. 1 jan 1683 te Nieuwe Loosdrecht

Jan Gijssen een kint laten dopen genaamd Gerrit.

De moeder Aafje Everts

 

Gijssen, Gerrit Jansz  geb. 30 aug 1685

Jan Gijssen een kint laten dopen en is genaamd Gerrit

De moeder Marretje Willems

 

Gijsen, Gerritjen Sijmonsd  Oude Loosdrecht

14 Maij  JD geboortig en wonende alhier huwt Jan Cornelis van Oostveen JM geb. te Westbroek, wonende alhier.

Bron: Loosdrecht hist. reeks dl. 1

 

Gijzen, Hendrik Evertsz  geb. 18 juli 1762 te Nieuwe Loosdrecht, turftrekker (bargoens: zakkenroller), zoon van Evert Pietersz Gijzen en Trijntje Zeldenrijk. Werd in 1784 veroordeeld tot levenslange verbanning uit Holland en West Friesland, wegens messentrekkerij, toebrengen van ernstig lichamelijk letsel aan anderen, diefstal en onbetamelijk gedrag. Processtukken in mijn bezit.

Gerechtelijke archieven van Nieuw Loosdrecht:

931 dl 3 en 6. Stukken betreffende voor het gerecht gevoerde procesen 1699-1811, acht pakken

  1. Een lijst van de processen waarvan meer dan een stuk voorhan­den is, bevindt zich in het eerste pak.

 

Harmen Pietersz Gijzen, geb. in Nieuwe Loosdrecht omstr. 1710

Gehuwd met Marretje Klaasd Pos

Kinderen:

Pieter  10 sept 1730

Claas  25 dec 1733

 

Gijsen, Hendrik  Nieuwe Loosdrecht/Amsterdam

Poorterboek Amsterdam dl. 29  1788-1795

5 febr 1790  Gijsen/Junior (Hendrik), zoon van Hendrik Gijsen, schuijtvoerder

13 nov 1792  Gijsen /Jan/ Vergulder, zoon van Hendrik Gijsen, schuijtvoerder

Poorterboek Amsterdam dl. 22  1754-1762

26 febr 1758 Hendrik Gijsen, van Bilten (?) Schuijtvoerder heeft .... betaald

 

Gijzen, Hendrik * geb. te Nieuw Loosdrecht omstr. 1746

  1. Sept 5 Zijn alhier in wettige ondertrouw opgenomen:  

Hen­drick Hendricksz Gijzen, Jongman met Geertje Sijmensd Schip­per, Jonge Dochter, beide alhier geboren en woonachtig

Sept 28 Zijn deze bovengen. personen na hunne drie houwlickse voorstellingen onverhindert gehad te hebben in de H. echt beves­tigt.

 

Gijzen, Hendrik * Nieuwe Loosdrecht geb. omstr. 1650, gehuwd met Marretje Melis (Hallis)

Kinderen:

Melis  1 aug 1677

Neeltje  15 oct 1679

Arij  26 oct 1681

Arij  3 sept 1684

Jan  12 jan 1687

Waarschijnlijk geboren voor 1677 (data niet te achterhalen in verband met gat in archief): Dirk, Gerrit, Pieter

 

Gijzen, Hendrik Dirksz  Nieuwe Loosdrecht omstr. 1680, gehuwd met Gooltje Aarts

Kinderen:

Aaltje  12 dec 1698

Dirk  3 juli 1700

Hendrik  1 jan 1706

 

Gijzen, Hendrik Gerritsz * geb. te Nieuwe Loosdrecht omstr. 1720

Gehuwd met

  1. Marretje Teunisd Sijpestein op 15 febr 1739
  2. Aaltje Jansd vd Horst (wed van Jens de Groot) op 14 aug 1763

Kinderen:

Gijsje 7 juni 1739

Jan  15 mei 1740

Geertje  15 mei 1740

Gerrit 2 juli 1741

Gerrit 24 juni 1742

Neeltje  23 juni 1743

Gerrit 12 sept 1756

Geertje 23 juli 1758

Ger. arch. Nieuw Loosdrecht 927: Pijling van Bakker Barneveld en Bakker Kruijff:

14 en 15 maart 1766 "zak rogge langsgebracht (in de schuijt)...

Ger. Arch Nieuw Loosdrecht  953 dl. 10 act 18:

Uijtkoop van Hendrick Gerritsz Gijzen, wednr van Marretje Sij­pest­ein, 28 juli 1763. In aanwezigheid van de kinderen: Neeltje,

Gijsje, Gerrit en Geertje (2 pagina's)

 

Gijzen, Hendrik Hendriksz  geb. 1 jan 1706 te Nieuwe Loosdrecht, zoon van Hendrik Gijzen en Gooltje Aarts. Huwt met Claasje Jansd Helmond dat. onbek.

Kinderen:

Jan  22 febr 1732

Neeltje 13 juli 1741

Jacob 17 jan 1744

 

Gijzen, Jan Claasz  geb. 21 dec 1755 te Nieuwe Loosdrecht. Zoon van Claas Gijzen en Celia Both

Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 929 dl. 16 (1765-1781): Proces Jan Claasz Gijzen tegen Aart Willemsz vd Voort, 3 dec 1779

 

Gijzen, Jacob  Nieuwe Loosdrecht. Poorterboek Amsterdam 1778-1782 dl. 27

27 dec 1781: Gijzen /Jacob/ van de Nieuwe Loosdregt. Turfdrager heeft ende sthesi bet.

 

Gijzen, Jan  Nieuwe Loosdrecht omstr. 1660

Gehuwd met:

  1. Anne Jans omstr. 1679
  2. Aafje Everts omstr. 1683 overl.
  3. Marretje Willems omstr. 1687
  4. Aaltje Hendricks omstr. 1695

Kinderen:

Annetie  11 juni 1679  (Anne Jens)

Gerrit  1 jan 1683  (Aafje Everts)

Willem  11 juni 1684  (Marretje Willems)

Gerrit  30 aug 1685  (Marretje Willems)

Gijsbert  27 apr 1687  (Marretje Willems)

Claasjan  6 febr 1689 (Marretje Willems)

Gristina  30 juli 1690  (Marretje Willems)

Arritje  3 juli 1695  (Aaltje Hendricks)

Hendrick  27 jan 1697  (Aaltje Hendricks)

Als getuigen traden op:  Bij Gijsbert: Marretje Jacobs, bij Claasjan: Claasje Willems, die dat ook was bij Gristina.

 

Gijzen, Jan Hendricksz  Nieuwe Loosdrecht 12 jan 1687

Hendrick Gijzen een kint laten dopen en is genaamt Jan

De moeder: Marretje Melis

 

Gijzen, Klaas Harmensz  geb. te Nieuwe Loosdrecht op 25 dec 1733, zoon van Harmen Pietersz Gijzen en Marretje Klaasd Pos. Turftrek­ker. Huwt met Celia Both.

Zie processtukken uit 1761, 1784, 1779: Processen gevoerd tegen Klaas en Pieter Gijzen, Hendrik Evertsz Gijzen en Claas Harmensz Gijzen.

Ger. arch. N. Loosdrecht: 931 dl. 3 en dl. 6; 929 dl. 16

Kind: Jan, geb. 21 dec 1755 te Nieuw Loosdrecht

 

Gijzen, Lourens Claasz., geb. te Nieuw Loosdrecht 30 nov 1698. Overl. 2 juni 1774. Zoon van Claas Dirksz Gijzen en Pietertje Willems

Huwt met:

  1. Annetje Teunisd Roye
  2. Dirkje Vinkestein (op 9 maart 1763)

Ger. Arch. N. Loosdrecht 953 dl. 11 - act. 298: Rekening en Scheiding van den boedel van Louris Claasz Gijzen in dato 27 dec 1775 (inkomsten, nalateschap). 10 pagina's.

Ger. Arch. N. Loosdrecht 953 dl. 11 - act. 269 testament 6 juni 1771 - 6 pagina's

Ger. Arch. N.Loosdr. 953 dl. 11  Staat van goederen van wijlen Lourens Claasz Gijzen opgemaakt op 6 juni 1774 act. 298

Ger. Arch. N.Loosdr. 953 dl. 10 act 8 - Huwelijkse voorwaarden van Louris Claasz Gijzen (weduwnr. van Annetje Teunisd Roye) en Dirkje Vinkestein (wed. van Gijsbert Evenblij) op 9 maart 1763.

10 pagina's.

Ger. Arch. N.Loosdr. 953 dl. 10 act. 40 - Acte van voogdij door Neeltje Claasz Gijzen, 20 dec 1761. Lourens wordt benoemd tot voogd over het kind van zijn overleden zuster Neeltje, geb 1696.

 

Gijzen, Lammertje  geb. Nieuw Loosdrecht 27 nov 1695

Claas Dirksz Gijzen een kint en is genaamt Lammertje

               De moeder: Pietertje Willems

 

Gijzen, Lambert geb. 10 dec 1756 te Nieuwe Loosdrecht

Vader Pieter Harmensz Gijzen

Moeder Gijsbertje Lubberts Daalhof

 

Gijzen, Marretje Harmensd  geb. te Nieuwe Loosdrecht

Ger. arch. N.Loosdr. 953 dl. 10 act 11

               Uijtkoop van Willem Sijmonsz Schipper, wednr. van Marretje Harmensd Gijzen, 25 april 1763

 

Gijzen, Marretje  geb. 9 jan 1756 te Nieuwe Loosdrecht

Vader: Evert Pietersz Gijzen. Moeder: Trijntje Zeldenrijk

Marretje betekent in Bargoens: Moeder

 

Gijzen, Pieter  geb. omstr. 1680 te Nieuwe Loosdrecht

 

Gijzen, Pieter  geb 10 sept 1730 te Nieuwe Loosdrecht. Zoon van Harmen Pietersz Gijzen en Marretje Klaasd Pos.

Turftrekker

Huwt met:

  1. Gijsbertje Lubbertsd Daalhof
  2. Trijntje Jansd Koster J.D. op 22 juni 1766

- 6 juni 1766 - Zijn alhier in wettige ondertrouw opgenomen Peter Harmensz Gijzen, wednr van Gijsb. Lubbertsd Daalhof, met Trijntje Jansd Koster J.D. beide wonende alhier - 22 juni zijn bovengen. p. na hunne drie h. voorstellingen in de H. echt bev(estigd)

Kind:

Lambert 10 dec 1756 te Nieuwe Loosdrecht

Ger. Arch. N.Loosdrecht 929 dl. 16 (1765 -1781)

Proces Jan Claasz Gijzen tegen Aart Willemsz van der voort

Ger. Arch. N.Loosdrecht 931 dl 3 en 6

Proces Claas en Pieter Gijzen 1761 / Proces Hendrik Evertsz   Gijzen  1784

 

Geijzen, Pieter/Dirkje  -Amsterdam

Poorterboek Amsterdam dl.24 1765-1769

Geijzen /Dirkje /dienstmaagd, dogter van Pieter Geijzen, in leven catoendrukker en poorter

 

Gijsen, Pieter - Amsterdam

Poorterboek Amsterdam dl. 27  1778-1782

13 juni 1780 Gijzen /Pieter/ van Amst(...) Schuitvaarder, getr. Lena van Dockum, dogter van Jan van Dockum, in leven timmerman.

 

Gijzen, Petertje Dirkse

Acte van indemniteit:

22 sept 1755 Nieuwe Loosdrecht

- Heeft acte versogt doch omdat ze op het schip en niet in eene vaste woonplaats is, soo is die haar niet gegeeven, doch zij behoudt desniettegenstaanden haar recht van inwooning voor haar persoon op deze plaats

Antwoord op haar verzoek om een acte van indemniteit, Nieuwe Loosdrecht, 127 dl. 2, Rijksarchief Utrecht

 

Gijzen, Tijmen Claasz  geb. 22 jan 1705 te Nieuwe Loosdrecht

Huwt met Lijsje Bos op 29 juni 1737

Kind:

Klaas 10 okt 1745

 

Gijzen, Willem Sijmonsz - Nieuwe Loosdrecht

DTB reg:

9 januarij 1778

Willem Sijmonsz Gijsen (sic) JM en Aaltje Everts Gijzen (sic), beijde geboren en wonende alhier zijn den 9 januarij ondertrouwt en den 2 februarij daaraan volgende in de H. Staat bevestigt 

 

AANVULLENDE LIJST BETREFFENDE AANGETROUWDEN EN VERMELDENSWAARDIGE BEGRIPPEN BETREFFENDE LOOSDRECHT.

 

Aa, van der; Aardrijkskundig woordenboek, uitgave 1848.

 

Aerts, Gooltje, geb. ong. 1705 te Nieuw Loosdrecht, gehuwd met Hendrik Dirksz Gijzen.

 

Balluw, baljuw; Heer, meester, officieel erkend. Provincie-commissaris. Koenen zegt: rechterlijk ambtenaar. P.C. Hooft was Baljuw van Gooiland.

 

Boelhouwer, Claas; ger. arch. Nieuw Loosdrecht 931 dl 6.

 

Boomhoek, de; Gehucht, vlak voor Nieuw Loosdrecht, vanaf Maarssen gezien. Woonplaats van Chris Gijzen (70 jaar in 1981). Waar­schijnlijk de oer-woonplaats van de Geijssens.

 

Bos, Lijsje, gehuwd met Tijmen Claasz Gijzen op 29 juni 1737 te Nieuw Loosdrecht

 

Boterboer, Aart; Aanwezig in "het Amsterdamsche Wapen" te Oude Loosdrecht, 1761, zie proces Claas en Pieter Gijzen.

 

Both, Celia, gehuwd met Claas Harmensz Gijzen ong. 1750, zoon Jan geb. 21 dec 1755 te Nieuw Loosdrecht.

 

Bruyn, Catrine, gehuwd met Frederik Gijzen op 11 juni 1709 te Utrecht. Hij komend van Maagdenburg. Poorterboek Utrecht.

 

Burg, Geurt van den, 38 jaar in 1783. Ook wel Geurt de Jager genoemd. Was aanwezig bij de vechtpartij ten huize van Tijmen Mirakel. Getuige in het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen. Legde een verklaring af op 21 mrt 1783. Datum vechtpartij: 15 mrt 1783.

 

Daalhof, Gijsbertje Lubbertsd, gehuwd met Pieter Harmensz Gijzen. Zoon: Lambert, geb 10 dec 1756.

 

Dolman, Tijmen. Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 931 dl 6.

Groeneveld, Rijer; aanwezig in het "Amsterdamsche Wapen" proces tegen Klaas en Pieter Gijzen, 1761.

 

Gijsbers, Gijsbert, wonende te Oude Loosdrecht. Was aanwezig bij de vechtpartij in "Het Amsterdamsche Wapen" op 11 mei 1761 te Nieuw Loosdrecht. Zie ook: Sijben, Gijsbert, vrijwel zeker een en dezelfde persoon.

 

Harscamp, Joost, 33 jaar in 1783. Getuige in het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen. Verklaring op 21 mrt 1783

 

Harscamp, Jan, schipper van Hendrik Evertsz Gijzen.

 

Helmond, Claasje Jansd, gehuwd met Hendrik Hendriksz Gijzen op 1 jan 1706

 

Hendriks, Aaltje. Gehuwd met Jan Gijzen. Zoon Arritje geb. 3 juli 1695.

 

Hoogeveen, Krijn (mr), Baluw van de Loosdrecht, Mijnden, Teccop mitsgaders Loenen ten tijde van het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen in 1784. Woont in de Brigittenstr te Utrecht volgens brief van zijn neef (1762).

 

Horst, Manus van der (Hermanus). Getuige in het proces tegen Klaas en Pieter Gijzen in 1761.

 

Jans, Neeltjen, Loenen, gehuwd met Pieter Gijzen te Loenen op 16 aug 1640.

 

Krook, Cornelis en Krook, Thomas, dertig en veertig jaren oud in 1761. Vechtpartij in "Het Amsterdamsche wapen te Oude Loos­drecht tussen voornoemden en de gebroeders Claas en Pieter Gijzen op 11 mei 1761. Beiden wonend te Oude Loosdrecht, verteerden voor twaalf gulden alvorens af te rekenen. Cornelis: "De kleynen zijn niet gewaschen om de grooten in't gat te paschen".

 

Krook, Cornelis Jorisz , wedr van Jan, getuige bij het huwelijk van Klaas Gijzen en Aaltje Lotz in 1764 te Oude Loosdrecht (Bron: Loosdrecht Historische reeks dl 1).

 

Krook, Gerrit, zoon van Thomas, proces 1761. "Vader, oom is aan 't vechten met twee of drie  menschen".

 

Kroon, Evert. 27 jaar in 1784, getuige in het proces tegen Hendrik Gerritz Gijzen in 1784. Getuigeverklaring 18 mrt 1783.

 

Kroon, Tijmen, gehuwd met Aaltje Pietersd Gijzen (geb 1705 Nieuw Loosdrecht). Dochter Jannetje, 7 mei 1739.

 

Lammerts, Jan, ook wel Poppelap genoemd. Slachtoffer van Hendrik Evertsz ten huize van Tijmen Mirakel. Kreeg onverhoeds een bierglas in het gelaat gedrukt toen hij met Geurt van de Burg in een stoel bij de haard zat te praten en wilde opstaan om naar de wc te gaan.' 15 mrt 1783 Nieuw Loosdrecht

 

Leeuwen, Jan Arisz van, 25 jaar in 1761, turftrekker. Proces Klaas en Pieter Gijzen, 1761. Weerhield Harmen Pereboom ervan om alle glazen van het huis van Jacob Pos in stukken te slaan met de woorden: "Wat zoudt gij daaraan hebben?"

 

Loosdrecht. De vroegste geschiedenis van de Geijssens speelde zich voor zover nu bekend af in het dorp Nieuw Loosdrecht, vooral daar, maar ook in Oud Loosdrecht vinden we in de achttiende en negentiende eeuw veel lieden met de naam Gijzen of Gijsen, die uiteindelijk uitmondde in de naam Geijssen, toen in 1811 de Burgerlijke Stand een feit werd en de ambtenaren de namen gingen registreren.

Veel van die lieden leefden van de turf, als turfsteker, met de hand, of als turftrekker, met de boot of bok, zoals die werd genoemd. Met die bok werd de afgegraven turf naar Amsterdam vervoerd, naar de turfmarkt.

Vroeger heette de Nieuwe Loosdrecht ook wel de Zijpe, lezen we in het aardrijkskundig woordenboek Van der AA uit 1848. Te voet deed men er twee en een half uur over als men van Utrecht in Noorwes­telijke richting vertrok, en het lag op een uur gaans van Loenen.

De twee gemeenten Oude en Nieuwe Loosdrecht lagen op een afstand van elkaar, gemeten vanaf de kerktorens 'aan eenen met boomen beplante weg, welke in een halve cirkel loopt en 3/4 uur lang is'.

Het boek van der Aa meldt verder dat Nieuw Loosdrecht armer maar aangenamer was dan Oud Loosdrecht, dat men er fraaie uitzichten had op 't Gooi en dat er in de kom van het dorp zeven huizen stonden (1848). De zeventig inwoners vonden hun bestaan in de melkerij, de hooiteelt, de bouwerij en de veenderij.

Rond 1700 waren er in de Nieuwe Loosdrecht ook enige lakenweve­rijen waar men de kost kon verdienen, maar in 1848 waren zij bijna alle teniet gedaan 'hetgeen niet weinig heeft bijgedragen tot het verval van de Nieuwe Loosdrecht'.

In 1848 telde de Nieuwe Loosdrecht zo'n 770 inwoners, waarvan 310 lidmaten. Vrijwel allen waren van de Nederlands hervormde gods­dienst.

 

"De kerk was voor de reformatie slechts ene kapel, die de kapelle van de Zijpe werd genoemd. Men wil dat deze kerkomtrent het jaar 1400 gesticht zij. Het is een net gebouw, voorzien van eenen hoogen zwaren vierkanten toren, met een goede spits, die van vrij verre gezien kan worden. Inwendig is deze kerknet en fraai, maar er is geen orgel in".

 

"Rondom de kerk is eenkerkhof, dat niets ongemeens heeft dan tegen een der muren van de kerk een vierkante marmeren graftombe; hebbende echter geenander sieraad dan dat op het voorstuk is uitgehouwen een gehelmd man, in boersche of Oud-Hollandsche burger­kleding, hebbende eenen ijzeren stormhoed op; aan zijne linker arm heeft hij een schild en in dezelfde hand een zwaard; in de rechterhand heeft hij een soort van hamer aan eenen langen stok, die op zijne schouder ligt".

 

"Onder dit dorp stond weleer het aanzienlijke slot Sijpestein, toebehoord hebbende aan het adellijke geslacht van dien naam, waarvan het terrein nog aangewezen wordt door eene daar ter plaatse gebouwde boerenwoning".

 

Het dorp Oude Loosdrecht was iets groter dan Nieuwe Loosdrecht. In de kom van het dorpstonden elf huizen en er waren zo'n 85 inwoners. Verreweg de meesten vonden hun bestaan in de turfbagge­rij. Ook de scheepsbouwerij was als gevolg daarvan een middel van bestaan. De uitgeveende plassenhadden tot gevolg dat de visserij ook niet onbelangrijk was.

Aan het leegeind van het dorp (daar waar geen huizen meer ston­den, maar slecht weilanden lagen), leefden de mensen van de landbouw, het rietgewas en de melkerij. In de kom van het dorp, achter de predikantswoning, stond de porceleinfabriek van dominee Joannes de Mol (1774-1782).

 

"De kerk van Oude Loosdrecht, welke voor de reformatie van beide Loosdrechten was, was een klein gebouw. De kerktoren die aan het eene einde der kerk eenige voeten hoog vierkant uit het dak rees was in den jare 1783 veel vernieuwd. Op dat vierkant stond eene spits die met leien gedekt was. In 1845 werd de oude kerk door een nieuwe vervangen".

 

"Het regthuis dezer gemeente (oud en nieuw), staande op de kerkelijke scheiding tussen beide gemeenten is zeer doelmatig ingericht. Het is daarin onderscheiden van de zogenaamde regthui­zen op vele Nederlandsche dorpen dat het niet tevens een herberg is. Het staat aan de zuidwestzijde van den weg ten noord-oosten van den Staart. Deze laatste stort zich in de Drecht welke tussen beide Loosdrechten loopt".

(Het regthuis werd in 1879 afgebroken en stond op de plaats van het huidige gemeentehuis; zie foto elders).

 

"Bij den inmarsch der Pruisen in 1787 hebben de Loosdrechters hun een maand lang in moeten kwartieren; en daar deze lieden naar geene staatkundige gevoelens vroegen hebben zij, hoewel de inwoners algemeen bekend stonden als zeer het stadhouderlijke huis toegedaan, er ook onderscheidene plunderingenaangwerigt. Vooral heeft de plaats van de ambagtsvrouwe in de Nieuwe Loos­drecht door hunne moedwil veel moeten lijden".

 

Aan het hoofd van de Loosdrechten stond een baljuw. De Loosdrech­ten vormden een baljuwschap, samen met Mijnden, Teccop, Breukel­erveen en Loenen. Voor 1800 vielen ze onder de provincie Holland, daarna onder Utrecht. (Dit laatste is interessant in verband met de verbanning van Hendrik Evertsz Gijzen. Mocht hij na 1800 weer gewoon in Nieuw Loosdrecht komen, ondanks zijn verbanning uit Holland en West-Friesland? Of waren daar "regels" voor?).

 

Melis, Marretje, gehuwd met Hendrick Gijzen, zie kaart Hendrick.

 

Meyers, Evertje, gehuwd met Jan Gijzen, zoon Matthijs 30 mrt 1749.

 

Mirakel, Tijmen, getuige in het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen in 1784 ivm de vechtpartij in zijn huis op 15 mrt 1783 te Nieuwe Loosdrecht.

 

Mirakel, Gijsbert, eveneens bij bovengenoemde vechtpartij aanwe­zig. Weduwnaar van Sijtje Sijpestein, geboortig en wonende alhier (Oude Loosdrecht), gehuwd de 8 may 1764 met Marretje Jacobsd.

 

Mol, Johannes de Mol, predikant-fabrikant (porcelein) te Oud Loosdrecht. Loosdrecht hist. reeks dl 1.

 

Muyeveld, gehucht voor Nieuw Loosdrecht, schuilplaats van Hendrik Evertsz in de tijd dat hij werd gezocht voor de mishandeling van Jan Poppelap en het stelen van het lood van de mast van de bok van Jurriaan Wieman.

 

Nooy, de Heer de, Eigenaar van de turfbok waarop Claas Gijzen en Jurriaan Wieman van Loosdrecht naar Amsterdam zijn gevaren. Proces Hendrik Evertsz 1784 en Proces Klaas Pieter Gijzen 1761.

 

Oostrum, Arie van, gehuwd met Geertje Gijzen op 15 mei 1740 te Breukelen.

 

Otte, Hendrik of Heyn. Proces tegen Claas en Pieter Gijzen 1761. Stond met Cornelis Krook te praten toen deze zei dat ie wel wilde plukharen, liever dan de kat uit de ton te knuppelen.

 

Peeters, Willempje, zie Lambert Gijzen, 19 mei 1639.

 

Pereboomen, de. Jan en Heyn Delzen, proces Hendrik Evertsz Gijzen 1784.

 

Pereboom, Neeltje, weduwe van Jan Delzen, trouwt met Jurriaan

Buyzing volgens DTB reg. Oude Loosdrecht: 17 jan 1762.

 

Pieters, Wilmpje, gehuwd met Dirk Dirksz Gijzen (geb. ong. 1680).

 

Plompetoren, oorspronkelijk Marslieden of Koopliedentoren ge­naamd. Bewaakte het gilde al vanouds. Hij stond aan het einde van de Plompetorengracht, waar nu nog het gebouw van de Moira staat. In 1756 was hij al van de bovenste drie verdiepingen ontdaan (vandaar de naam) en in 1832 werd hij geheel gesloopt.

 

Popping, vendrig, zie Gijzen, Ulrich

 

Pos, Marretje Klaasd, gehuwd met Harmen Pietersz Gijzen, moeder van Klaas en Pieter Gijzen, proces 1761

Poulus, Maria, gehuwd op 3 dec 1847 met Gerrit Johannes Geijssen, geb 10 jan 1824

 

Pos, Jacob Arisz, scheepen van de Loosdrecht, met Rutger Loenen en Willem de Bree in het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen, 1784.

 

Pos, Christina. Kwam juist op bezoek bij Tijmen Mirakel toen daar gevochten werd op 15 mrt 1783 tussen Hendrik Evertsz en Jan Lammertsz

 

Pos, Jacob Willem, geb 1721. Uitgebreid gehoord in verband met de vechtpartij tussen gebroeders Kroon (Krook) en gebroeders Gijzen. Was herbergier van "Het Amsterdamsche Wapen" te Oud Loosdrecht.

 

Pos, Pieter Jansz en diens zoontje Willem Pietersz beiden wonende aan de Nieuwendijk te Nieuw Loosdrecht, proces 1761.

 

Ronden, Dirk de, Proces Hendrik Evertsz Gijzen, Nieuw Loosdrecht 1784

 

Ronden, Aart de, Proces Claas en Pieter Gijzen. Nieuw Loosdrecht 1761

 

Scheepenen. Proces Hendrik Evertsz Gijzen, 1784: Jacob Timmer, Dirk Streefkerk, Jacop Arisz Pos, Ruger Loenen, Willem de Bree.

Proces Claas en Pieter Gijzen, 1761: Jan Groenevelt, Willem Manten.

 

Schippers, Geertje Aalbersd, eerste echtgenote van Gerrit Hen­driksz Gijzen (geb. ong 1705).

 

Schoenmaker, Elbert, ook Elbert Cornelissen genoemd. Komt veel­vuldig voor in de gerechtelijke archieven van Nieuw Loosdrecht, oa 927, waarin gevecht met Gerrit Sijpestein. Speciaal onderdeel aan hem gewijd (1766).

 

Schoonhoven, Dirkje van, gehuwd met Gerrit Hendriksz Gijzen. Overlijdt 4 dec 1837 te Utrecht.

 

Sijben, Gijsbert. In 1761 diender van den ed. Hoven van Utrecht, wonend in Utrecht. Wordt genoemd als bezoeker van "Het Amsterdam­sche Wapen" te Oude Loosdrecht. Proces Claas en Pieter Gijzen 1761. Zie Gijsbers, Gijsbert.

 

Sijpestein, Marretje Teunisd van, Gehuwd met Hendrik Gerritsz Gijzen in 1739. Zij sterft 15 sept 1749. Naam ontleend aan slot Sijpestein dat gebouwd is op de grond waarop ooit een hoeve met dezelfde naam stond, die weer genoemd was naar een slot dat er ooit gestaan zou hebben.

 

Sijpestein, Cornelius Ascanius van, kocht in 1664 Sijpestein. Verwantschap met Sijpesteins van voor 1664 is nooit aangetoond.

"Schuin tegenover de kerk lag een boerenbedrijf dat vanouds bekend stond onder de naam Sijpestein".

De familie Sijpestein die voor 1884 nog nooit in Nieuw Loosdrecht was geweest meende (!) dat op die plek ooit het slot Sijpestein had gestaan. (Bron: uitgave Nederlandse Kastelenstichting Sij­pestein, ANWB).

 

Sijpestein, Gerrit. Door Hendrik Evertsz Gijzen aangewezen als de echte dader van het stelen van het lood van Jurriaan Wieman. Wonend in de Duvelshoek in Amsterdam. Desondanks krijgt Hendrik de schuld volledig in de schoenen geschoven.

Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 930: Gerrit Sijpestein en Jan Smal­lenburgh beyden wonend te Nieuw Loosdrecht. Boetstraffelijke zaak 15 jan 1768 - handgemeen in de herberg (!) van Gerr. Sijpestein. Beyden veroor­deeld tot een boete van 6 Caroly guldens.

 

Sijs, Willem van de, doet aangifte van diefstal van kleding, oa een gestreepte onderbroek. Hij achtervolgt twee vrouwen die het gedaan zouden kunnen hebben, maar op hun aanraden loopt hij verder. Tegen de tijd dat hij terugkeert zijn ze weg. Heel verhaal, erg leuk. Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 927.

 

Timmer, Geertje Gijsd. Tweede echtgenote van Gerrit Hendriksz (geb ong. 1705)

 

Vedeker, Ernst; proces Hendrik Evertsz Gijzen, 1784, Nieuwe Loosdrecht.

 

Vlug, Willem Pietersz. Getuige in het proces tegen Claas en Pieter Gijzen in 1761, uitgebreid ondervraagd op 1 juli 1761, is dan 24 jaar, van beroep turftrekker. Woont te Loosdrecht.

 

Vogel, Aart. Lag met een turfbok naast de turfbok van Claas Gijzen en Jurriaan Wieman. Ontdekte dat het luik van hun bok openstond. Proces Hendrik Evertsz Gijzen 1784

 

Voort, Aart Willemsz van der. Ger. Arch 931 dl 5 1779. Proces betreffende ruzie met Jan Claasz Gijzen. Veroordeeld tot verban­ning van drie jaar omdat hij Jan Claasz te lijf ging met een klompenmakersmes nadat deze hem had beledigd ten huize van Pieter Gijzen.

Zie ook Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 931 dl 6 1787; kerknotulen deel 2 1782-1845. De zaak van de zoon van Aart Willemsz van der Voort 1801.

 

 

Zeldenrijk, Trijntje, gehuwd met Ernst Pietersz Gijzen op 27 okt 1743.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

GERECHTELIJKE ARCHIEVEN VAN DE LOOSDRECHT

Aanwezig in het Rijksarchief Utrecht

 

IV Baljuwschap van de Loosdrechten, Mijnden Teccop en Loenen-Holland.

 

924      Minuten van testamenten, boedelinvesteringen en

            andere scabinale acten, 1781-1792, 1783-1789.

            2 banden. Deel 1 nvt, deel 2 opp. doorgebl.

            coll. 1923 no. 1.

926      Niet van toepassing

927      Aangiften van gepreelgde delicten

            1621-1625, 1736-1754, 1762-1805. 1 pak.

928      Publicatie omtrent delicten-Niet van toepassing

929      Criminele rol, 1619-1631, 1642-1655, 1679-1696,

            1707-1712, 1714-1781, 1785-1810. 17 deelen.

930      Kleine boetstraffelijke zaken, 1 deel, 1764-1771

931      Stukken betreffende voor het gerecht gevoerde

            processen. 1699-1811. 8 pakken.

932      Stukken betreffende processen elders gevoerd.

            1 omslag, niet van toepassing.

933      Stukken betreffende een procedure gevoerd voor

            het gerecht van Holland tussen Baljuw en scheepen-

            crim. en Elbert Schoenmaker. 1752. 1 pak.

934      nvt.

935      Minuten van acten van lijkschouw 1720-1810, 1 pak.

936      nvt

937      nvt

938      nvt

939      nvt

940      Gerechtsrol 1674-1811, 13 delen, deel 1 blauwe stip.

941      Kladaantekeningen van de gerechtsrol 1651-1685

            2 pakken

942      Stukken betreffende voor het gerecht gevoerde

            processen 1628-1791, blauwe stip.

943      nvt

944      Stukken betreffende procedures elders gevoerd

            1689-1759, 1 omslag.

945      nvt

946      nvt

947      nvt

948      Minuten van transporten en plechten 1618, 1632-1641,

            1656, [1663-1682], [1697-1802], 1808-1811, 3 pakken

            en 14 delen, deel 1 niet van toepassing.

            [...]=Blauwe stip.

949      Koopakten en procuraties, behoord hebbende bij de

            transporten en plechten 1714-1811, 1 pak.

950      Minuten van testamenten 1699-1810, 1 deel en 3 pakken

951      Minuten van koop en huurkondities, 1677-1811, 13 pakken

952      Minuten van attestatiën 1647-1807, 1 pak, blauwe stip

953      Minuten van allerlei andere scabinale acten 1677-1811,

            16 pakken.

954      Protocollen van transporten, plechten en allerlei

     andere scabinale acten 1590-1599, 1617-1619, 1623-1637,

            4 delen. NB Hierin ook de gerechtsrol.

955      Protocollen van transporten en plechten 1802-1811, 1 dl

956      Protocollen van estimatiën 1701-1766, 1783-1806, 2 dln

957      Protocollen van allerlei andere scabinale acten

            1649-1659, 1 deel

957*    Minuten van akten van uitkoop, verleden voor wees-

 

            meesters van de Oude en Nieuwe Loosdrecht 1770-1792,

            1 omslag.

958      nvt

 

 

Lijst van geraadpleegde literatuur:

 

 

[1]         [1]Wangt: want; Gangs: gans; of ereen: afgereden (bij het gansrijden, waarbij men te paard of per wagen onder een aan een lijn hangende gans doorreed en trachten moest het dier de kop af te trekken); kuyn: parmantig, zwierig, netjes; ekliedt: gekleed; Huysluy: boeren; tuychje: kettinkje aan de onderriem waaraan sleutels, een schaar of mes etc. hingen; te: zeer; eguurt: opgedoft; ongerriem: onderriem, gordel; selsip: gezel­schap; gedreumelt: gebruld; gekangst: gedobbeld; langst: landsknecht, baas, branie; slechte sloy: goedige meid; Aalwe­rige: norse, gemelijke; Tuege: tegen; greep: riek, mestvork; hil...uyt: haalde uit, stak, hieuw; veenpuyt: boerenkinkel; vroom: flink;

'

Fam Verhalen

Genachting
Tijdens een in september 1640 ten huize van Ghijs Gijsen gehouden Genachting (Schepenbankvergadering) brak namelijk een ruzie uit. 

Aanklacht
Onder voorzitterschap van de toenmalige schout, Melchior Linsdael en de o.m. aanwezige schepenen Caerle Cleyans, Joris Penders, Jan Lenardt en Corstgen Smeets vond er op 24 september 1640 voor de Schepenbank een buitengewone genachting plaats, waarbij de plaatselijke gerechtsbode, Jan Schoegen, met verwijzing naar de aan diens genadige heer afgelegde eed, verklaart, dat hij onlangs in keuken/annex gelagkamer van Ghijs Gijsen bij het vullen v.d. bierpullen voor de leden van de Schepenbank door Hencken Beckers een verrader werd genoemd en na een heftige woordenwisseling door Jan Kreeften zelfs voor schelm werd uitgemaakt. Om diens woorden kracht bij te zetten had deze hem bovendien gedreigd met een bierpul op de kop te slaan. Bron:

 

 

Krook, Cornelis en Krook, Thomas, dertig en veertig jaren oud in 1761. Vechtpartij in "Het Amsterdamsche wapen te Oude Loos­drecht tussen voornoemden en de gebroeders Claas en Pieter Gijzen op 11 mei 1761. Beiden wonend te Oude Loosdrecht, verteerden voor twaalf gulden alvorens af te rekenen. Cornelis: "De kleynen zijn niet gewaschen om de grooten in't gat te paschen".

 

Krook, Cornelis Jorisz , wedr van Jan, getuige bij het huwelijk van Klaas Gijzen en Aaltje Lotz in 1764 te Oude Loosdrecht (Bron: Loosdrecht Historische reeks dl 1).

 

Krook, Gerrit, zoon van Thomas, proces 1761. "Vader, oom is aan 't vechten met twee of drie menschen".

 

Kroon, Evert. 27 jaar in 1784, getuige in het proces tegen Hendrik Gerritz Gijzen in 1784. Getuigeverklaring 18 mrt 1783.

 

Lammerts, Jan, ook wel Poppelap genoemd. Slachtoffer van Hendrik Evertsz ten huize van Tijmen Mirakel. Kreeg onverhoeds een bierglas in het gelaat gedrukt toen hij met Geurt van de Burg in een stoel bij de haard zat te praten en wilde opstaan om naar de wc te gaan.' 15 mrt 1783 Nieuw Loosdrecht

 

Leeuwen, Jan Arisz van, 25 jaar in 1761, turftrekker. Proces Klaas en Pieter Gijzen, 1761. Weerhield Harmen Pereboom ervan om alle glazen van het huis van Jacob Pos in stukken te slaan met de woorden: "Wat zoudt gij daaraan hebben?"

 

Loosdrecht. De vroegste geschiedenis van de Gijsen,s speelde zich voor zover nu bekend af in het dorp Nieuw Loosdrecht, vooral daar, maar ook in Oud Loosdrecht vinden we in de achttiende en negentiende eeuw veel lieden met de naam Gijzen of Gijsen, die uiteindelijk uitmondde in de naam Geijssen, toen in 1811 de Burgerlijke Stand een feit werd en de ambtenaren de namen gingen registreren.
Veel van die lieden leefden van de turf, als turfsteker, met de hand, of als turftrekker, met de boot of bok, zoals die werd genoemd. Met die bok werd de afgegraven turf naar Amsterdam vervoerd, naar de turfmarkt.
Vroeger heette de Nieuwe Loosdrecht ook wel de Zijpe, lezen we in het aardrijkskundig woordenboek Van der AA uit 1848. Te voet deed men er twee en een half uur over als men van Utrecht in Noorwes­telijke richting vertrok, en het lag op een uur gaans van Loenen.

 

De twee gemeenten Oude en Nieuwe Loosdrecht lagen op een afstand van elkaar, gemeten vanaf de kerktorens 'aan eenen met boomen beplante weg, welke in een halve cirkel loopt en 3/4 uur lang is'.
Het boek van der AA meldt verder dat Nieuw Loosdrecht armer maar aangenamer was dan Oud Loosdrecht, dat men er fraaie uitzichten had op 't Gooi en dat er in de kom van het dorp zeven huizen stonden (1848). De zeventig inwoners vonden hun bestaan in de melkerij, de hooiteelt, de bouwerij en de veenderij.
Rond 1700 waren er in de Nieuwe Loosdrecht ook enige lakenweve­rijen waar men de kost kon verdienen, maar in 1848 waren zij bijna alle teniet gedaan 'hetgeen niet weinig heeft bijgedragen tot het verval van de Nieuwe Loosdrecht'.
In 1848 telde de Nieuwe Loosdrecht zo'n 770 inwoners, waarvan 310 lidmaten. Vrijwel allen waren van de Nederlands hervormde gods­dienst.

 

"De kerk was voor de reformatie slechts ene kapel, die de kapelle van de Zijpe werd genoemd. Men wil dat deze kerkomtrent het jaar 1400 gesticht zij. Het is een net gebouw, voorzien van eenen hoogen zwaren vierkanten toren, met een goede spits, die van vrij verre gezien kan worden. Inwendig is deze kerknet en fraai, maar er is geen orgel in".

 

"Rondom de kerk is eenkerkhof, dat niets ongemeens heeft dan tegen een der muren van de kerk een vierkante marmeren graftombe; hebbende echter geenander sieraad dan dat op het voorstuk is uitgehouwen een gehelmd man, in boersche of Oud-Hollandsche burger­kleding, hebbende eenen ijzeren stormhoed op; aan zijne linker arm heeft hij een schild en in dezelfde hand een zwaard; in de rechterhand heeft hij een soort van hamer aan eenen langen stok, die op zijne schouder ligt".

 

"Onder dit dorp stond weleer het aanzienlijke slot Sijpestein, toebehoord hebbende aan het adellijke geslacht van dien naam, waarvan het terrein nog aangewezen wordt door eene daar ter plaatse gebouwde boerenwoning".

 

Het dorp Oude Loosdrecht was iets groter dan Nieuwe Loosdrecht. In de kom van het dorpstonden elf huizen en er waren zo'n 85 inwoners. Verreweg de meesten vonden hun bestaan in de turfbagge­rij. Ook de scheepsbouwerij was als gevolg daarvan een middel van bestaan. De uitgeveende plassenhadden tot gevolg dat de visserij ook niet onbelangrijk was.
Aan het leegeind van het dorp (daar waar geen huizen meer ston­den, maar slecht weilanden lagen), leefden de mensen van de landbouw, het rietgewas en de melkerij. In de kom van het dorp, achter de predikantswoning, stond de porceleinfabriek van dominee Joannes de Mol (1774-1782).

 

"De kerk van Oude Loosdrecht, welke voor de reformatie van beide Loosdrechten was, was een klein gebouw. De kerktoren die aan het eene einde der kerk eenige voeten hoog vierkant uit het dak rees was in den jare 1783 veel vernieuwd. Op dat vierkant stond eene spits die met leien gedekt was. In 1845 werd de oude kerk door een nieuwe vervangen".

 

"Het regthuis dezer gemeente (oud en nieuw), staande op de kerkelijke scheiding tussen beide gemeenten is zeer doelmatig ingericht. Het is daarin onderscheiden van de zogenaamde regthui­zen op vele Nederlandsche dorpen dat het niet tevens een herberg is. Het staat aan de zuidwestzijde van den weg ten noord-oosten van den Staart. Deze laatste stort zich in de Drecht welke tussen beide Loosdrechten loopt".
(Het regthuis werd in 1879 afgebroken en stond op de plaats van het huidige gemeentehuis; zie foto elders).

 

"Bij den inmarsch der Pruisen in 1787 hebben de Loosdrechters hun een maand lang in moeten kwartieren; en daar deze lieden naar geene staatkundige gevoelens vroegen hebben zij, hoewel de inwoners algemeen bekend stonden als zeer het stadhouderlijke huis toegedaan, er ook onderscheidene plunderingenaangwerigt. Vooral heeft de plaats van de ambagtsvrouwe in de Nieuwe Loos­drecht door hunne moedwil veel moeten lijden".

 

Aan het hoofd van de Loosdrechten stond een baljuw. De Loosdrech­ten vormden een baljuwschap, samen met Mijnden, Teccop, Breukel­erveen en Loenen. Voor 1800 vielen ze onder de provincie Holland, daarna onder Utrecht. (Dit laatste is interessant in verband met de verbanning van Hendrik Evertsz Gijzen. Mocht hij na 1800 weer gewoon in Nieuw Loosdrecht komen, ondanks zijn verbanning uit Holland en West-Friesland? Of waren daar "regels" voor?).

 

Mirakel, Tijmen, getuige in het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen in 1784 ivm de vechtpartij in zijn huis op 15 mrt 1783 te Nieuwe Loosdrecht.

 

Mirakel, Gijsbert, eveneens bij bovengenoemde vechtpartij aanwe­zig. Weduwnaar van Sijtje Sijpestein, geboortig en wonende alhier (Oude Loosdrecht), gehuwd de 8 may 1764 met Marretje Jacobsd.

 

Muyeveld, gehucht voor Nieuw Loosdrecht, schuilplaats van Hendrik Evertsz in de tijd dat hij werd gezocht voor de mishandeling van Jan Poppelap en het stelen van het lood van de mast van de bok van Jurriaan Wieman.

 

Nooy, de Heer de, Eigenaar van de turfbok waarop Claas Gijzen en Jurriaan Wieman van Loosdrecht naar Amsterdam zijn gevaren. Proces Hendrik Evertsz 1784 en Proces Klaas Pieter Gijzen 1761.

 

Otte, Hendrik of Heyn. Proces tegen Claas en Pieter Gijzen 1761. Stond met Cornelis Krook te praten toen deze zei dat ie wel wilde plukharen, liever dan de kat uit de ton te knuppelen.

 

Pereboomen, de. Jan en Heyn Delzen, proces Hendrik Evertsz Gijzen 1784.

 

Pietersen, Willem. Utrecht 1812. Stadsomroeper. Getuige bij huwelijk Johannes Theodorus Geijzen en Johanna Kempkens. Ook getuige bij geboorte Carel Johannes Gijssen op 2 sept 1866, zoon van Teunis en Helena Kemkens.

 

Pisa, Aukje. Ook:Pizar, Erkje, gehuwd met Andries Geijssen 18 jan 1803.

 

Plaats, Johanna Maria Zegerina van der, geb. ong 1832. Dochter van Arie van der Plaats en Sophia Tieland/ beiden overleden in 1867, gehuwd met Jean Gijzen, geb 1813 Maastricht. In 1864 werkster, wonend Den Oord M 945, in 1870 winkelierster, Zeedijk M 330. Prostituee?

 

Plompetoren, oorspronkelijk Marslieden of Koopliedentoren ge­naamd. Bewaakte het gilde al vanouds. Hij stond aan het einde van de Plompetorengracht, waar nu nog het gebouw van de Moira staat. In 1756 was hij al van de bovenste drie verdiepingen ontdaan (vandaar de naam) en in 1832 werd hij geheel gesloopt.

Popping, vendrig, zie Gijzen, Ulrich

 

Pos, Marretje Klaasd, gehuwd met Harmen Pietersz Gijzen, moeder van Klaas en Pieter Gijzen, proces 1761

Poulus, Maria, gehuwd op 3 dec 1847 met Gerrit Johannes Geijssen, geb 10 jan 1824

Pos, Jacob Arisz, scheepen van de Loosdrecht, met Rutger Loenen en Willem de Bree in het proces tegen Hendrik Evertsz Gijzen, 1784.

Pos, Christina. Kwam juist op bezoek bij Tijmen Mirakel toen daar gevochten werd op 15 mrt 1783 tussen Hendrik Evertsz en Jan Lammertsz

Pos, Jacob Willem, geb 1721. Uitgebreid gehoord in verband met de vechtpartij tussen gebroeders Kroon (Krook) en gebroeders Gijzen. Was herbergier van "Het Amsterdamsche Wapen" te Oud Loosdrecht.

Pos, Pieter Jansz en diens zoontje Willem Pietersz beiden wonende aan de Nieuwendijk te Nieuw Loosdrecht, proces 1761.

Pijl, Elisabeth van der, gehuwd met Teunis Geijssen.

Ronden, Dirk de, Proces Hendrik Evertsz Gijzen, Nieuw Loosdrecht 1784

Ronden, Aart de, Proces Claas en Pieter Gijzen. Nieuw Loosdrecht 1761

Scheepenen. Proces Hendrik Evertsz Gijzen, 1784: Jacob Timmer, Dirk Streefkerk, Jacop Arisz Pos, Ruger Loenen, Willem de Bree.
Proces Claas en Pieter Gijzen, 1761: Jan Groenevelt, Willem Manten.

 

Schippers, Geertje Aalbersd, eerste echtgenote van Gerrit Hen­driksz Gijzen (geb. ong 1705).

 

Schneider, Wilhelmina Berendina, gehuwd op 23 febr 1853, met Gerrit Geijzen, zoon van Teunis Geijzen (Geijssen). Dochter van Gerrit Schneider, smid.

 

Schoenmaker, Elbert, ook Elbert Cornelissen genoemd. Komt veel­vuldig voor in de gerechtelijke archieven van Nieuw Loosdrecht, oa 927, waarin gevecht met Gerrit Sijpestein. Speciaal onderdeel aan hem gewijd (1766).

 

Sijben, Gijsbert. In 1761 diender van den ed. Hoven van Utrecht, wonend in Utrecht. Wordt genoemd als bezoeker van "Het Amsterdam­sche Wapen" te Oude Loosdrecht. Proces Claas en Pieter Gijzen 1761. Zie Gijsbers, Gijsbert.

 

Sijpestein, Marretje Teunisd van, Gehuwd met Hendrik Gerritsz Gijzen in 1739. Zij sterft 15 sept 1749. Naam ontleend aan slot Sijpestein dat gebouwd is op de grond waarop ooit een hoeve met dezelfde naam stond, die weer genoemd was naar een slot dat er ooit gestaan zou hebben.

Sijpestein, Cornelius Ascanius van, kocht in 1664 Sijpestein. Verwantschap met Sijpesteins van voor 1664 is nooit aangetoond.
"Schuin tegenover de kerk lag een boerenbedrijf dat vanouds bekend stond onder de naam Sijpestein".
De familie Sijpestein die voor 1884 nog nooit in Nieuw Loosdrecht was geweest meende (!) dat op die plek ooit het slot Sijpestein had gestaan. (Bron: uitgave Nederlandse Kastelenstichting Sij­pestein, ANWB).

 

Sijpestein, Gerrit. Door Hendrik Evertsz Gijzen aangewezen als de echte dader van het stelen van het lood van Jurriaan Wieman. Wonend in de Duvelshoek in Amsterdam. Desondanks krijgt Hendrik de schuld volledig in de schoenen geschoven.
Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 930: Gerrit Sijpestein en Jan Smal­lenburgh beyden wonend te Nieuw Loosdrecht. Boetsraffelijke zaak 15 jan 1768 - handgemeen in de herberg (!) van Gerr. Sijpestein. Beyden veroor­deeld tot een boete van 6 Caroly guldens.

 

Sijs, Willem van de, doet aangifte van diefstal van kleding, oa een gestreepte onderbroek. Hij achtervolgt twee vrouwen die het gedaan zouden kunnen hebben, maar op hun aanraden loopt hij verder. Tegen de tijd dat hij terugkeert zijn ze weg. Heel verhaal, erg leuk. Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 927.

 

Vlug, Willem Pietersz. Getuige in het proces tegen Claas en Pieter Gijzen in 1761, uitgebreid ondervraagd op 1 juli 1761, is dan 24 jaar, van beroep turftrekker. Woont te Loosdrecht.

 

Vogel, Aart. Lag met een turfbok naast de turfbok van Claas Gijzen en Jurriaan Wieman. Ontdekte dat het luik van hun bok openstond. Proces Hendrik Evertsz Gijzen 1784

 

Voort, Aart Willemsz van der. Ger. Arch 931 dl 5 1779. Proces betreffende ruzie met Jan Claasz Gijzen. Veroordeeld tot verban­ning van drie jaar omdat hij Jan Claasz te lijf ging met een klompenmakersmes nadat deze hem had beledigd ten huize van Pieter Gijzen.
Zie ook Ger. Arch. Nieuw Loosdrecht 931 dl 6 1787; kerknotulen deel 2 1782-1845. De zaak van de zoon van Aart Willemsz van der Voort 1801.

 

Een akker in kortehoef , strekkend van de oude weg tot de scheiding van loosdrecht, boven :Gijsbert Meerman en onder Otto de Ledige, (1638: Zuid: Johan Nicolaasz van Vlooswijk, Noord:Cornelis Arisz).

Herman Dirksz. vermeld, NL, 1949, Kolom 8 ,11 Aug 1638 Pieter Gijsen te Loosdrecht op Oudover voor Aafje ,Dochter van Dirk Jansz ,zijn vrouw voor Johan Dirksz, zijn zwager oud 17 jaar onmondig bij dode van Dirk Jansz diens vader te Kortehoef 708 of 714

 

1 Morgen in loenen in het gerecht van de staten op de Anster, Otto Gijsbertsz. (1656 het Hoornland), Noord, Dirk Gijsen zaat

 

                                                           Loosdrecht

Een viertel, groot vier morgen in loosdrecht op loenerveen, Zuid: Gijsbert Krijnen en de pastorie (1688 de Leenman ), Noord: Hein Otto c.s en nu kinderen Jacob Meuser.

31 Juli 1658 Arnout ? Portengen voor Elisabet Bosman, zijn vrouw, bij dode van Imart Bosman, Haar vader, na kaveling d.d 2 Sept 1654 bij verzuim waarna overdracht aan Aaf Suijckers, WeduwePieter Gijsen, te Loosdrecht, wier man 12 Okt 1644 verkocht was 708.

 

26 Okt 1658: Nicolaas Pancras, schepen van Amsterdam, bij overdracht door Hendrik Jansz. voorAafje Dirks, weduwe Pieter Gijsen, 708.

 

Een halve akker, (1681: groot: 1684 5 a 6 morgen), in Wilnis in het uiterste weer naast Mijdrecht, (1684 strekend aan de lange dijkwetering west ter halve sloot tot erven Geertje Cornelis Oost: de hogedijk van Wilnis West: Hendrick Freecken Zuid: Kinderen Cornelis Gijsbertsz en ( 1681 AnnaCees Gijsen, weduwe Jan Lambertsz 1684: en erven Cornelis Jansz van Zevenhoven c.s Noord: Johan Jansz Heinen 1681: Jacob Willemsz Strengh c.s.